Kalchas in de epiek en in de
tragedie
ὃς ᾔδη τά τ᾽ ἐόντα τά τ᾽ ἐσσόμενα πρό τ᾽ ἐόντα
Isolde Ruelens
Promotores:
Prof. Kristoffel Demoen
en Dr. Nadia Sels
Universiteit Gent
Kalchas in de epiek en in de tragedie
ὃς ᾔδη τά τ᾽ ἐόντα τά τ᾽ ἐσσόμενα πρό τ᾽ ἐόντα
Voorgedragen tot het behalen van de graad van
Master of Arts in de historische taal- en letterkunde.
Academiejaar 2011-2012.
Isolde Ruelens
Promotores:
Prof. Kristoffel Demoen
en Dr. Nadia Sels
~ 1 ~
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave ....................................................................................................................... 1
Woord van dank .................................................................................................................... 2
Inleiding ................................................................................................................................. 3
Zieners in het oude Griekenland ............................................................................................ 7
Divinatie als kennis- en geloofssysteem ............................................................................ 7
De ziener ............................................................................................................................ 9
Ongeloof en scepticisme .................................................................................................. 10
De ziener in de literatuur ................................................................................................. 11
Kalchas, een korte biografie ................................................................................................ 13
Kalchas in de Ilias ............................................................................................................... 15
Zang 1: de toorn van Apollo ............................................................................................ 16
Zang 2: herinneringen aan Aulis ...................................................................................... 22
Zang 13: Poseidoon komt te hulp .................................................................................... 24
Synthese ........................................................................................................................... 25
Kalchas in de tragedie.......................................................................................................... 28
Inleiding ........................................................................................................................... 28
Aischulos’ Agamemnoon ................................................................................................. 29
Sofokles’ Aias .................................................................................................................. 45
Euripides .......................................................................................................................... 54
Ifigeneia in Tauris ........................................................................................................ 55
Helena .......................................................................................................................... 60
Ifigeneia in Aulis .......................................................................................................... 64
Teiresias in de Griekse tragedie........................................................................................... 72
Epiek en lyriek ................................................................................................................. 73
Aischulos ......................................................................................................................... 75
Sofokles’ Antigone ........................................................................................................... 76
Sofokles’ Oidipous Turannos .......................................................................................... 77
Euripides’ Fenicische vrouwen ........................................................................................ 79
Euripides’ Bakchai ........................................................................................................... 82
Conclusie ............................................................................................................................. 83
Bibliografie .......................................................................................................................... 88
~ 2 ~
Woord van dank
Bij het schrijven van mijn masterproef heb ik hulp gehad van een aantal mensen die ik
hierbij van harte wil bedanken. In de eerste plaats wil ik mijn promotoren, Prof. Dr.
Kristoffel Demoen en Dr. Nadia Sels bedanken voor de tijd die ze gemaakt hebben om het
werk door te nemen, voor hun waardevol advies en voor de kritische bemerkingen en
suggesties die me in de juiste richting hebben gestuurd. In het bijzonder wil ik Prof.
Demoen bedanken voor het vertrouwen dat hij in mij heeft gesteld en Dr. Sels voor de
positieve aanmoediging.
Verder wil ik mijn ouders bedanken, voor hun luisterend oor en voor de
stimulerende tafeldiscussies over het onderwerp, die vaak een verfrissende kijk boden op
mijn onderzoek. Vooral mijn moeder ben ik erg dankbaar voor het kritisch nalezen van de
tekst, voor haar interessante opmerkingen en voor haar onverwoestbare steun.
Ten slotte wil ik Els De Loor bedanken voor haar eeuwige vrolijkheid en haar
geduldige behulpzaamheid wanneer ik weer eens een boek niet vond.
~ 3 ~
Inleiding
In deze scriptie wil ik de figuur Kalchas belichten als literair personage in de Ilias en in het
genre van de tragedie. Ik heb dit onderwerp gekozen omdat de Oudgriekse religie en
mythologie mij heel erg boeien. Zij bieden een inkijk in de gedachtewereld van de mensen
van toen en tonen hoe ze hun wereld percipieerden. Divinatie of voorspellingskunst was
een manier om om te gaan met, en vat te krijgen op de onzekerheid, de teleurstellingen en
het mysterie van het leven. Welk literair genre geeft daar meer uitdrukking aan dan de
tragedie?
Meer bepaald wil ik nagaan welke rol divinatie speelt in de afwikkeling van de
drama’s, die geënt zijn op de meest fundamentele mythologische verhalen van de Griekse
beschaving. De meeste van de ons bekende Griekse tragedies zijn herwerkingen van
mythen die deel uitmaken van twee grote mythologische clusters: de Thebaanse cyclus en
de Trojaanse cyclus. In beide clusters speelt een ziener een belangrijke rol: Teiresias in de
Thebaanse cyclus en Kalchas in de Trojaanse cyclus.
Kalchas krijgt in de overgeleverde tragedies een kleinere rol dan Teiresias
toebedeeld, maar ik heb ervoor gekozen mij te verdiepen in dit personage omdat hij
duidelijk ondervertegenwoordigd is in de commentaren. Maar om een wat vollediger beeld
te krijgen van profetie in de literatuur zal ik bij wijze van conclusies een vergelijking
maken tussen MacInnes’ conclusie over Teiresias in haar proefschrift Prophecy and
Persuasion: Tiresias in Greek Tragedy (1995) en mijn bevindingen over Kalchas.
Kalchas was in de oudheid – en is nog steeds – een goed bekend figuur. Hij is de ziener die
het Griekse leger vergezelde naar Troia en tijdens de Trojaanse oorlog een aantal
beroemde voorspellingen deed. Hij wordt dan ook in vele antieke teksten ten tonele
gevoerd. Hij speelt vooreerst een rol in de Ilias. Hesiodos verhaalt in zijn Melampodia hoe
Kalchas aan zijn eind kwam. De Melampodia is helaas verloren gegaan, maar de bewuste
episode wordt geparafraseerd door Strabo in het 14e boek van zijn Geografie. In de 5
e
eeuw v. C. wordt Kalchas vermeld in vijf tragedies: de Agamemnoon van Aischulos, de
Aias van Sofokles en tenslotte in drie stukken van Euripides: Helena, Ifigeneia in Tauris en
Ifigeneia in Aulis. Apollodoros vernoemt Kalchas in zijn Bibliotheek wanneer hij het leven
~ 4 ~
van Achilleus en de Trojaanse oorlog behandelt. Ook Pausanias en Ploutarchos vermelden
hem in hun werken. Verder hebben vele Romeinse schrijvers in het Latijn over hem
geschreven: Ovidius, Vergilius, Plautus, Terentius Afer, Plinius Major, Petronius, Cicero,
Quintus Smyrnaeus, Seneca, etc. Ten slotte worden in een scholion op de Odusseia twee
hypothesen opgesomd over de terugkeer van Kalchas uit Troia naar Griekenland.
Deze lijst is verre van volledig: ook vele minder bekende auteurs hebben over
Kalchas geschreven. Een meer volledige opsomming van antieke bronnen over Kalchas is
terug te vinden in Der Neue Pauly en in het Ausführliches Lexikon der Griechischen und
Römischen Mythologie.1
Het is opvallend dat Kalchas in de meeste van deze teksten als personage niet echt
op de voorgrond treedt (in tegenstelling tot Teiresias). In de meeste teksten worden hij en
zijn daden of voorspellingen met betrekking tot het onderwerp van de tekst kort vermeld en
uitzonderlijk wordt in een uitweiding iets gezegd over zijn achtergrond of persoonlijke
levenswandel. Zo is hij bijvoorbeeld in geen enkele tragedie een sprekend personage; hij is
nooit aanwezig; er wordt altijd over hem gesproken door andere personages. Daarom is het
interessant om kort ook Teiresias in beschouwing te nemen, die wél als personage wordt
opgevoerd in een aantal tragedies.
Ik zal mij in deze scriptie toespitsen op een bespreking van Kalchas in de Ilias en in de
Griekse tragedies. De Homerische epen worden veelal beschouwd als het begin van de
Griekse literatuur en als de basis van de Griekse cultuur en religie. Geen enkele Griekse
schrijver kon deze monumentale werken negeren. Hij kon ze enkel navolgen of zich
ertegen afzetten.2 Daarom zal ik beginnen met een analyse van Kalchas in de Ilias om
daarna te onderzoeken welke rol de drie tragedieschrijvers Kalchas toebedelen. Voor beide
genres zal ik nagaan welke rol Kalchas speelt in de ontwikkeling van de plot, hoe groot de
impact is van zijn woorden en daden, hoe Kalchas en zijn zienerschap door andere
personages beoordeeld worden en of daarin een evolutie merkbaar is doorheen de
besproken werken. Ook is het interessant om na te gaan hoe de reacties op de profetieën van
Kalchas ons iets meer kunnen zeggen over de psychologie en de karakters van de andere
personages.
1 R. Nünlist, “Calchas.” In: C. Hubert & H. Schneider (eds.), 2011. Brill's New Pauly. Antiquity volumes.
[Online] [Bezocht op 18/11/2011].
& H. W. Stoll & O. Immisch, “Kalchas” In: W. H. Roscher (ed.), Ausführliches Lexicon der giechischer und
romischer Mythologie, 2.1 (Hildesheim: Georg Olms Verlagsbuchhandlung, 1965), pp. 921-924. 2 D. MacInnes, Prophecy and Persuasion : Tiresias in Greek Tragedy. (Diss. Duke University Durham
(N.C.), 1995), pp. 11-12.
~ 5 ~
Ik zal bovenstaande vraagstellingen van een antwoord proberen te voorzien door de
Ilias en de vijf hierboven vermelde tragedies te bespreken aan de hand van een close reading
van de passages waarin Kalchas wordt vernoemd en door deze passages te situeren in het
groter geheel waarvan ze deel uitmaken. Vervolgens zal ik een overzicht geven van de
bevindingen van MacInnes over de literaire Teiresias en, bij wijze van conclusie haar
resultaten naast die van mij leggen. Voorafgaand aan de behandeling van de
onderzoeksvragen zal ik wat dieper ingaan op het concept ‘ziener’ in de Griekse oudheid
en op het statuut van de ziener in de Griekse samenleving.
Aangezien mijn onderzoeksvraag zich beperkt tot een studie van de zogenaamde
‘hoge’ genres in de Griekse literatuur (epiek en tragedie) en dus tot de ziener als literair
personage, zal ik in deze scriptie niet ingaan op de vraag of de literaire ziener ook
overeenstemt met de historische ziener, dit wil zeggen met de plaats die de ziener inneemt
in de Griekse samenleving. Om dat na te gaan zou een veel bredere waaier aan bronnen
nodig zijn. Zo stelt Flower dat elke schrijver zijn onderwerp manipuleert en omvormt,
naargelang zijn eigen opinie, de noden van zijn werk en van het genre dat hij beoefent.3
Het is bijvoorbeeld een inherent kenmerk van het tragische genre om populaire
overtuigingen te problematiseren en in vraag te stellen. Het is dus niet omdat de
tragedieschrijvers de competentie van zieners of zelfs het hele systeem van divinatie in
vraag stelden, dat dit scepticisme wijd verspreid was onder de bevolking. Evenzeer is het
een kenmerk van de komedie om belangrijke figuren – zoals strategen en politici, maar ook
zieners – te ridiculiseren, maar dat betekent geenszins dat zij in het dagelijks leven niet met
respect werden bejegend.4 Om me te kunnen uitspreken over de historische betekenis van
de ziener zou ik dus alle bronnen uit de verschillende genres naast elkaar moeten leggen en
documentaire bronnen en archeologische vondsten in beschouwing moeten nemen, wat de
omvang van deze scriptie te buiten gaat.
Anderzijds is een onderzoek naar de literaire figuur van Kalchas niet helemaal
irrelevant voor een begrip van de betekenis van de ziener als historisch-maatschappelijk
figuur. Flower stelt bijvoorbeeld dat er in welke tekst dan ook toch een zekere vorm van
herkenbaarheid voor het publiek in acht moet worden genomen. Bovendien is het meer dan
waarschijnlijk dat historische zieners, mythische zieners uit de literatuur als model namen
voor hun eigen gedragingen en dat schrijvers hun zieners-personages baseerden op de
3 M. A. Flower, The Seer in Ancient Greece (Berkeley, Los Angeles, London: University of California Press,
2008), p. 14. 4 Ibid., pp. 17-19.
~ 6 ~
historische zieners uit hun eigen tijd.5 Er is dus alleszins een wisselwerking geweest tussen
de literaire en de historische ziener.
Verreweg de belangrijkste bron voor deze thesis is het onderzoek van MacInnes (1995). Zij
heeft onderzoek gedaan naar de literaire ziener in de tragedie aan de hand van Teiresias en
schetst de evolutie van het personage doorheen de epiek, lyriek en tragedie. Ik heb in mijn
onderzoek haar werkwijze overgenomen en, zoals reeds gezegd, zal ik ook een overzicht
geven van haar bevindingen om een beter beeld te krijgen van het gebruik van divinatie in
de epiek en in de tragedies.
Het eerste hoofdstuk is gewijd aan een algemene uiteenzetting over divinatie in
Griekenland. Mijn voornaamste bron hiervoor is het boek van Flower (The Seer in Ancient
Greece, 2008), die aan de hand van zeer uiteenlopende bronnen een zo volledig mogelijk
overzicht geeft van hoe deze praktijk in zijn werk ging en hoe divinatie ingeburgerd was in
de Griekse maatschappij. De Neue Pauly en de encyclopedie van Roscher bieden dan weer
een overzicht van de verschillende mythes over Kalchas en de teksten waarin die zijn
overgeleverd.
Voor het hoofdstuk over de Ilias zijn de commentaren van Kirk en Latacz mijn
voornaamste bronnen. Voor de bespreking van de Agamemnoon van Aischulos zijn de
commentaren van Conacher en Hogan een grote hulp geweest, evenals de algemene
besprekingen van Goldhill en Goward. Peradotto en Egan bieden dan weer een interessante
lezing van de parodos. Mijn voornaamst bronnen voor de Aias van Sofokles zijn de algemene
bespreking van Hesk en Tylers artikel over de betekenis van de Kalchasspeech in het licht van
de thematiek van de tragedie. Verder geeft Kirkwood ons in zijn boek een interessante inkijk in
de structuur van het Sofokleïsch drama. Voor de bespreking van de Ifigeneia in Tauris heb ik
mijn laten inspireren door de commentaren van Kyriakou en Cropp. Wat de Helena betreft,
zijn de werken van Allan en Burian zeer waardevol geweest voor een goed begrip van de
tragedies. Ten slotte is de algemene bespreking van Michelakis mijn belangrijke bron geweest
voor Ifigeneia in Aulis. Andere boeken en artikelen die ik heb geraadpleegd, zijn terug te
vinden in de bibliografie.
De geciteerde Griekse teksten en hun vertalingen zijn overgenomen uit de
tekstuitgaven van de Loeb Classical Library tenzij een andere bron is aangegeven.
5 Ibid., pp. 19-20.
~ 7 ~
Zieners in het oude Griekenland
Flower wijst ons erop dat eerdere studies over het onderwerp, divinatie te veel beschouwen
vanuit het standpunt van de moderne, westerse mens. In onze cultuur is divinatie
verbannen naar de marges van de samenleving. Vernoemde studies stellen overigens dat
die gang van zaken ook voor de Griekse oudheid (en zeker voor Athene in de vijfde eeuw
v. C.) van toepassing was: zieners profeteerden wat de ‘verlichte’ leiders van de polis of
van het leger hen influisterden om het bijgelovige volk in het gareel te houden. Zij staven
dit met het argument dat er ook toen al kritiek werd geuit op het zienerschap, vooral dan in
de tragedie en de komedie.6 Ik heb hierboven reeds aangehaald dat kritieken, geuit in de
tragedie, niet zomaar mogen geprojecteerd worden op de publieke opinie van de hele polis
en dat die kritiek vaak later in het stuk zelf ondermijnd wordt doordat de ziener altijd gelijk
blijkt te hebben. Kritieken, geuit in de komedie, moeten met evenveel voorzichtigheid
behandeld worden. Flower besluit dat ‘the vast majority of Greeks believed that the gods
desired to communicate with mortals, that they did so through signs of various kinds, and
that there were religious experts who could correctly interpret those signs. Divination was
a primary means of bridging the gap between the known and unknown, the visible and the
invisible, the past and the future, and the human and the divine.’7
Divinatie als kennis- en geloofssysteem
Divinatie was een belangrijk onderdeel van het geloof van de Grieken. Flower stelt dat
‘The Greeks understanding of how and why the gods communicated with humans fitted the
conceptual framework within which they located all of their religious activities. The
relationship between gods and humans was conceived of in terms of reciprocity: The gods’
willingness to communicate with mortals through the rites of divination was one aspect of
that reciprocity.’8 Divinatie steunde op het geloof dat goden bezorgd waren om de
mensheid, dat ze meer wisten dan mensen en dat ze (een deel van) die kennis met hen
6 Flower, p. 5.
7 Ibid., p. 8.
8 Ibid., p. 106.
~ 8 ~
wilden delen.9 MacInnes preciseert het andere aspect van deze wisselwerking: terwijl
goden met mensen communiceerden via (voor)tekens, communiceerden mensen met goden
door te offeren om dank te betuigen of hulp en steun te vragen.10
Zo vormde divinatie een logisch en coherent geloofssysteem, maar het had ook een
belangrijke sociale rol, omdat het de mens hielp om gemakkelijker zwaarwegende keuzes
te maken en conflicten te beslechten. Veruit de belangrijkste functie van divinatie was
advies geven. De Grieken geloofden dat, in tijden van crisis zoals ziekte, hongersnood of
natuurrampen, divinatie kon aantonen waarom deze ramp zich had voorgedaan en welke
remedie men kon toepassen. Doordat deze adviezen rechtstreeks van de goden kwamen,
voelde men zich gesterkt om te beslissen wat moest gedaan worden en om kordaat actie te
ondernemen.11
Verder was het een moraalbooster in oorlogstijd.12
Hoe ging die communicatie tussen goden en mensen nu precies in zijn werk?
MacInnes geeft een goede beschrijving. De goden spraken nooit rechtstreeks met mensen:
ofwel spraken ze via een persoon die bezeten was door de god en dus diende als mondstuk
van de god, ofwel communiceerden ze via tekens. Daarnaast moet altijd rekening
gehouden worden met het feit dat de goden er ook voor konden kiezen bepaalde informatie
niet te delen. Om die twee redenen was de betekenis van de gezonden tekens nooit klaar en
duidelijk. Het is precies hier dat de ziener of mantis op het toneel verscheen: hij moest ten
eerste een bepaald fenomeen als teken erkennen en vervolgens een interpretatie van het
teken geven.13
Ten slotte dient een onderscheid te worden gemaakt tussen religie (waar divinatie deel van
uitmaakt) en magie. In feite zijn beide fenomenen erg met elkaar verweven. Toch kunnen
we zeggen dat magie wordt gebruikt door mensen die hun wil proberen op te leggen aan
bovennatuurlijke krachten, terwijl divinatie enkel de wil van de goden prijsgeeft.14
Guinan
besluit: ‘divination reveals, magic resolves’.15
Maar zoals reeds gezegd zijn de grenzen
tussen beide praktijken erg vaag. Zo kon een ziener in zekere mate ook negatieve tekens
afwenden.16
9 MacInnes, p. 2.
10 Ibid., pp. 1-2.
11 Ibid., p. 2.
12 Flower, p. 105.
13 Macinnes, pp. 6-8.
14 F. Graf, Magic in the Ancient World (Cambridge, Mass: Harvard University Press, 1997), pp. 20-27.
15 A. G. Guinan, ‘A Severed Head Laughed: Stories of Divinatory Interpretation.’ In: L. Ciraolo & J. Seidel
(eds.), Magic and Divination in the Ancient World (Leiden: Styx/ Koninklijke Brill NV, 2002), 7-30 (p. 18). 16
Flower, p. 69.
~ 9 ~
De ziener
Een Griek kon op twee manieren de goden consulteren: een orakel bezoeken of een ziener
raadplegen. Orakels werden weliswaar hoger ingeschat dan zieners, maar het was een
tijdrovende onderneming om erheen te gaan en, daar aangekomen, je beurt af te wachten.
Daarom werd voor dagelijks gebruik en noodgevallen meestal een ziener opgezocht.17
Een ziener is iemand die bedreven is in de τέχνη μαντική. Flower onderscheidt drie
verschillende deelaspecten van deze vaardigheid. Ten eerste is er de divinatie op basis van
kunde. Dit houdt voornamelijk de observatie en interpretatie van vogelgedrag, dromen,
natuurfenomenen (zoals donder, bliksem en eclipsen) in, evenals divinatie door middel van
offerdieren: onderzoek van de ingewanden – vooral de lever – en van de manier waarop de
ingewanden verbranden. Ten tweede is er de geïnspireerde of extatische divinatie, waarbij
de god in direct contact staat met, of bezit neemt van de ziener. Ten slotte is er de
intuïtieve divinatie waarbij de ziener als het ware een zesde zintuig of ‘second sight’ bezit:
‘It does not depend on the seer’s being possessed at the very moment of the act of divining.
It is rather an innate intuitive ability to see things that others cannot see, or a supernatural
understanding of past, present and future.’18
Deze gave is het geschenk van een god en
gaat over van generatie op generatie. De grenzen tussen de verschillende soorten waren erg
vaag en bovendien konden zieners beroep doen op meerdere – zo niet alle – vormen van
divinatie.19
De ziener, in tegenstelling tot een orakel of een priester, trok vaak rond van polis
naar polis om zijn diensten aan te bieden. Doordat hij als het ware freelance werkte, moest
hij een zeker charisma hebben om een cliënteel op te bouwen. Daarbij was afstamming van
een voorouder die de gave van divinatie van een god ontvangen had, een grote hulp. Zo
waren er vier grote mantische families (de Melampodidai, de Iamidai, de Klutiadai en de
Telliadai), die alle beweerden terug te gaan op een mythische voorouder die de gave van
een god ontvangen had. Ten slotte behoorden de meeste grote zieners tot de hoogste elite
van de maatschappij, wat hen op zich al aanzien verschafte.20
17
Ibid., pp. 1-2. 18
Ibid., pp. 84-88. 19
Ibid., p. 88. 20
Ibid., pp. 38 en 242-244.
~ 10 ~
Ongeloof en scepticisme
Uitingen van scepticisme over divinatie zijn al te vinden vanaf Homeros. Meestal wordt er
dan getwijfeld aan de eerlijkheid en de competentie van de ziener. Uitingen van twijfel aan
een orakel zijn minder frequent en slechts uiterst zeldzaam wordt er blijk gegeven van een
twijfel aan de waarde van het gehele geloofssysteem.21
Ik heb hierboven al aangehaald dat
dergelijke uitingen erg gerelativeerd moeten worden en zeker niet zomaar uit hun context
mogen worden gehaald of mogen gezien worden als een gevoel van malaise bij de hele
bevolking. Elke schrijver heeft namelijk zijn eigen agenda en elk genre heeft zijn eigen
conventies.
Het gebeurde natuurlijk wel dat een ziener een foute voorspelling deed. Maar
doordat divinatie een waterdicht systeem vormde, kon dit gemakkelijk uitgelegd worden
binnen de grenzen van het geloofssysteem. Zo kon men argumenteren dat de goden hun
wil hadden veranderd of dat ze ervoor hadden gekozen om bepaalde informatie achter te
houden of de ziener werd eenvoudigweg ontmaskerd als charlatan, maar nooit werd
divinatie in zijn geheel bekritiseerd (toch niet zonder dat ze daarna terug in ere werd
hersteld).22
Flower besluit dan ook dat divinatie niet zo marginaal was als de meeste onderzoekers
doen uitschijnen.23
Hij rijkt doorheen zijn boek ook talrijke voorbeelden aan uit
verschillende periodes in de geschiedenis van Griekenland, waarin leidinggevende figuren
een ziener als adviseur tewerkstelden en zijn advies altijd ter harte namen. Bremmer stelt
echter dat na de catastrofe van de Siciliaanse expeditie in 413 v. C., waarvan chresmologoi
(orakelzeggers)24
en zieners grotendeels de schuld kregen, het geloof in zieners definitief
de kop werd ingeslagen. Dit zou onder andere te merken zijn aan het feit dat chresmologoi
in de komedie vóór 413 v. C. vaak geridiculiseerd werden, wat de gangbare praktijk was
ten aanzien van mensen met een belangrijke functie in de maatschappij. Maar na de
catastrofe zwijgt Aristofanes over hen. Ze zijn het, bij wijze van speken, zelfs niet meer
21
Ibid., pp. 132-133. 22
Ibid., pp. 132-152. 23
Ibid., p. 247. 24
Chresmologoi zijn verzamelaars, zangers en interpretatoren van orakelspreuken. Zowel chresmologoi als
zieners hebben te maken met divinatie in die zin dat beiden de wil van de goden aan de mensen tonen, maar
dit doen ze op verschillende wijze. (Meer informatie over chresmologoi is te vinden in Flower, pp. 58-65.)
~ 11 ~
waard om bespot te worden.25
Flower werpt daar echter tegen op dat enkel de
chresmologoi een definitieve val hadden gemaakt. Deze val had niet enkel te maken met de
Siciliaanse expeditie, maar ook met het feit dat de geletterdheid steeg, waardoor men geen
nood meer had aan orakelzeggers, men kon de orakels zelf lezen, opschrijven en bewaren.
De zieners wisten hun reputatie echter te herstellen en werden opnieuw machtig onder
Filippos en Aleksandros van Makedonië en bleven ook belangrijk tijdens de Romeinse
periode.26
De ziener in de literatuur
Fontenrose merkt in zijn studie over het orakel van Delfi op dat er twee grote verschillen
zijn tussen historische divinatie en divinatie in de literatuur. Ten eerste voorspellen
historische orakels de toekomst niet, maar openbaren ze de wil van de goden in verband
met een actie die de orakelbezoeker wil stellen (een kolonie of cultus stichten, een oorlog
beginnen, etc.). In de literatuur voorspellen zieners wel de toekomst.27
Ten tweede gaf een
historisch orakel vaak heel duidelijke antwoorden op vragen, die meestal ook geen
ambigue antwoord konden uitlokken. Men kon bijvoorbeeld vragen: ‘is het beter om x te
doen?’. Deze formulering (een ja-neevraag) verhindert een ambigu antwoord. Maar in
literaire teksten worden meestal open vragen gesteld en die krijgen dan ook een
dubbelzinnig antwoord.28
Niet elke literaire voorspelling is echter ambigue of obscuur.
Zoals we zullen zien varieert dit naargelang de noden van het genre of de specifieke tekst.
MacInnes wijst ons erop dat de meeste zieners in de literatuur handelen volgens één van de
volgende patronen: hij kan als waarschuwer/adviseur of als geïnspireerde ziener/mantis29
optreden.30
De mantis of geïnspireerde ziener staat in direct contact met een god (meestal
Apollo of Zeus) en bezit hierdoor enorme autoriteit en kennis. Meestal kennen ze ook de
25
J. N. Bremmer, ‘Prophets, Seers, and Politics in Greece, Israel, and Early Modern Europe.’ Numen, 40 (2)
(1993), 150-183 (pp. 157-158). 26
Flower, pp. 139 en 122-131. 27
J. Fontenrose, The Delphic Oracle: Its Responses and Operations with a Catalogue of Responses
(Berkeley: University of California Press, 1978), p. 27. 28
Ibid., pp. 35-39 en 58-87. 29
MacInnes gebruikt het woord mantis enkel voor deze tweede categorie, hoewel het waarschuwerstype vaak
ook geïnspireerde zieners zijn (en dus ook manteis). Toch zal ik, voor de duidelijkheid de tegenstelling
waarschuwer-mantis overnemen in dit onderzoek. 30
MacInnes, p. 270.
~ 12 ~
technische kneepjes van het vak (vogeltekens en brandoffers interpreteren). De mantis
verschijnt ten tonele wanneer een heerser of gezaghebbend persoon de goden beledigd
heeft. De god neemt wraak op de hele gemeenschap: hij stuurt bijvoorbeeld de pest (zoals
in de Ilias of in Oidipous Turannos) of verhindert een behouden thuiskomst (Odusseia). Er
wordt dan een mantis bij geroepen en die verklaart wat er gaande is en een remedie
voorstelt. De heerser kan zich alleen maar neerleggen bij het verdict. Toch wordt de ziener
vaak beledigd en zelfs bedreigd. Dit kan ermee te maken hebben dat de woorden van een
mantis een finaliteit met zich meebrengen: op het moment dat de profetie uitgesproken
wordt, is ze onomkeerbaar.31
De waarschuwer kan zowel ziener als leek zijn. Hij heeft een goede reputatie als
adviseur en/of ziener. Als waarschuwer, moet hij retorisch uit de voeten kunnen om zijn
toehoorders van zijn gelijk te kunnen overtuigen. Hij komt voor in passages waarin de
heerser zich hoogmoedig gedraagt en daardoor de woede van de goden dreigt uit te lokken.
Hierdoor bedreigt hij ook het welzijn van de hele gemeenschap (in tegenstelling tot het
scenario van de mantis waarin de god zijn woede al aan het afreageren is). De
waarschuwer komt spontaan om de heerser te wijzen op zijn hubristos gedrag en stelt hem
twee alternatieven voor: ofwel stopt de heerser zijn roekeloos gedrag, vóór hij de goden
echt boos maakt, ofwel blijft hij zo verder doen en zal hij daar ook de gevolgen van moeten
dragen. In de regel wil de heerser echter niet luisteren en beledigt of bedreigt hij de
waarschuwer.32
Zowel waarschuwer als mantis blijken achteraf altijd gelijk te hebben.
De reactie van de heerser vertelt ons veel over zijn karakter: het feit dat hij niet wil
luisteren naar de waarschuwingen, werpt een scherp licht op de hubris en de koppigheid
van de heerser; wanneer hij de ziener verguist, toont dit ons dat hij niet om kan met het
besef dat zijn macht toch niet zo groot was als aanvankelijk gedacht. In elk geval staat als
een paal boven water dat, wie niet naar de waarschuwer of mantis luistert, daar de –
doorgaans zware – gevolgen van zal moeten dragen.33
31
Ibid., pp. 270-271. 32
Ibid., pp. 271-273. 33
Ibid., pp. 270-273.
~ 13 ~
Kalchas, een korte biografie
Kalchas is een goed bekend figuur uit de Griekse mythologie. Maar wat maakt hem zo
bekend? In dit hoofdstuk zal ik een kort overzicht geven van de levenswandel van Kalchas,
aan de hand van de voornaamste antieke bronnen die over hem voorhanden zijn.34
Kalchas was de zoon van Thestor en hij was verreweg de beste van de vogelschouwers, die
kennis had van heden, toekomst en verleden en die de schepen van de Grieken naar Troia
heeft geleid, dankzij de gave van Apollo (Hom. Il. 1.69-72). Vóór de Trojaanse oorlog
woonde hij in Megara (Paus. 1.43.1).
Kalchas deed in zijn functie als ziener van de Griekse vloot vele beroemde
voorspellingen. Zo verkondigde hij dat de Grieken de oorlog niet zouden kunnen winnen
als Achilleus niet meeging (Apollod. 3.13.8). Nadat het Griekse leger zich verzameld had
in Aulis, voorspelde Kalchas dat Troia in het tiende jaar van de oorlog zou vallen (Hom. Il.
2.300-330; Aesch. Ag. 104-159). Eveneens in Aulis verklaarde Kalchas hoe het kwam dat
een gunstige wind uitbleef om uit te varen naar Troia: Agamemnoon had Artemis beledigd
en zij eiste het offer van zijn dochter Ifigeneia (Aesch. Ag. 193-257; Eur. IA 89-93). In het
laatste jaar van de oorlog brak een plaag uit in het Griekse legerkamp, die door Apollo was
gezonden. Kalchas onthulde dat Apollo zich beledigd voelde omdat Agamemnoon één van
zijn priesters had gesmaad (Hom. Il. 1.93-100). Hij voorzag ook de zelfmoord van Aias,
maar kon niet op tijd ingrijpen (Soph. Aj. 745-783). Hij gaf de Grieken de raad om de
Trojaanse prins en ziener Helenos gevangen te nemen omdat hij kennis had van de orakels
die Troia beschermden (Apollod. 5.9). Ook op zijn aanraden werden, in het laatste jaar van
de oorlog, Neoptolemos vanop Skuros en Filoktetes vanop Lemnos gehaald omdat Troia
niet ingenomen kon worden zonder de boog van Herakles – die in het bezit was van
Filoktetes – en zonder Neoptolemos, de zoon van Achilleus. (Apollod. Epit. 5.8). Latere
bronnen vermelden dat hij betrokken was bij de uitvinding van de list met het houten paard
(Verg. Aen. 2.176-194) en dat hij profeteerde dat Astuanaks en Poluksene moesten worden
geofferd (Sen. Tro.).
34
Zoals reeds gezegd, is een volledige opsomming van alle antieke teksten die Kalchas vermelden te vinden
in Der Neue Pauly en in het Ausführliches Lexikon der Griechischen und Römischen Mythologie.
~ 14 ~
Na de Trojaanse oorlog belandde Kalchas in Kolofoon. Er zijn verschillende
verhalen bekend over hoe hij daar terecht zou zijn gekomen: ofwel werd hij op weg naar
huis door een storm op zee naar Kolofoon geblazen (Schol. Od. 13.159), ofwel bleef hij na
de oorlog in Troia omdat hij zag dat de schepen na tien jaar zo waren afgetakeld dat hij
schipbreuk vreesde of omdat hij een schipbreuk bij Euboia had voorzien. Vandaar trok hij
over land naar Kolofoon (Schol. Il. 2.135).
Hier trof hem het noodlot: er was hem immers voorspeld dat hij zou sterven op het
moment dat hij een betere ziener dan zichzelf zou ontmoeten (Strabo. 14.1, uit het verloren
stuk van Sofokles: Helenes Apaitesis). Die ontmoet hij in Klaros, dicht bij Kolofoon:
Mopsos, zoon van Manto en kleinzoon van Teiresias. Kalchas werd door hem verslagen in
een zienerswedstrijd waarna hij van schaamte stierf. Zijn reisgenoten begroeven hem in
Klaros (Hes. fr. 278 M.-W.: Melampodia, Strabo. 14.1).
Deze biografie is een artificiële reconstructie die gebaseerd is op een veelheid van antieke
bronnen. Ongetwijfeld zijn sommige elementen geen deel van de oorspronkelijke
mythologie over hem, maar latere toevoegingen. Het is nagenoeg onmogelijk om te
achterhalen wanneer bepaalde zaken zijn toegevoegd.
~ 15 ~
Kalchas in de Ilias
De Homerische epen worden beschouwd als de werken waarin de Griekse religie zijn
definitieve vorm kreeg. Kirk stelt dat de wrede Mesopotamische godenwereld, waarop de
Griekse religie gebaseerd was, door de schrijver van de Ilias en de Odusseia omgevormd
werd tot een verhevener en meer humanitaire godsdienst.35
Dit sluit aan bij de visie van
Flower, dat het Griekse divinatiesysteem berust op het geloof dat goden meer begaan zijn
met mensen en hen willen helpen, terwijl de Mesopotamische goden de mensen als hun
slaven beschouwden en vaak wreed waren tegen hen.
Ondanks de vele rechtstreekse ingrepen van de goden, komen er opvallend weinig
divinatie-scènes voor in de Ilias. Er worden dan ook slechts vier zieners vermeld, waarvan
één aan de Griekse kant: Kalchas. Aan de Trojaanse kant worden drie manteis vernoemd
(Helenos, Ennomios en Merops), maar zij spelen zeer kleine rollen en hun kunde laat vaak
te wensen over. Kassandra, die een belangrijke zieneres zal worden in de latere Griekse en
Romeinse literatuur, wordt in de Ilias slechts twee maal vermeld (v. 13.366 en 24.699), en
nooit in de hoedanigheid van zieneres.
De rol van ziener wordt aan de Trojaanse kant dan ook voornamelijk opgenomen
door een leek: Poludamas, die de rol van waarschuwer op zich neemt. Zijn voornaamste
bron van kennis is observatie en gezond verstand. Hij beheerst de technische kant van
divinatie tot op zekere hoogte maar is niet door een god is geïnspireerd. Daarom moet hij
zich van retoriek bedienen om Hektoor van zijn gelijk te overhalen. Hij adviseert zeer
accuraat, maar zijn raad wordt niet opgevolgd.36
Kalchas komt drie keer op de voorgrond in de Ilias. In zang 1 teistert Apollo het leger van
de Grieken met een epidemie. Kalchas verklaart waarom de god vertoornd is
(Agamemnoon heeft Chruses, een priester van Apollo, beledigd) en geeft advies over wat
de Grieken moeten doen om zich te verzoenen met de god. In zang 2 wil het Griekse leger
terug naar huis. Odusseus geeft een toespraak om de gemoederen te bedaren. Hij herinnert
de strijders aan de voorspelling die Kalchas in Aulis maakte (Troia zal vallen in het tiende
35
G. S. Kirk, The Iliad: A Commentary. Volume 2: Books 5-8 (Cambridge: Cambridge University Press,
1990), pp. 12-14. 36
MacInnes, pp. 11 en 24-25.
~ 16 ~
jaar van de belegering) en Odusseus redeneert dat het niet verstandig zou zijn om nu te
vertrekken, nu het negende jaar er bijna op zit. Ten slotte neemt Poseidoon in zang 13 de
gestalte van Kalchas aan om het wanhopende leger aan te moedigen, terwijl de Trojanen
reeds het Griekse kamp binnendringen. In dit hoofdstuk zal ik deze drie passages grondig
doornemen en de rol en betekenis van Kalchas in het verhaal onderzoeken.
MacInnes merkt op dat Kalchas in stijgende lijn vervaagt: in zang 1 is hij een sprekend en
handelend personage; in zang 2 wordt het leger door Odusseus aan zijn woorden herinnerd,
maar uit niets blijkt dat Kalchas zelf aanwezig is; in zang 13 is zijn aanwezigheid nog
slechts een illusie.37
Morrison verklaart dit als een manier van de schrijver om zijn publiek
te manipuleren. Door het gezag van zieners te ondermijnen en hen zo schaars mogelijk te
maken, gaat het publiek ook twijfelen aan zijn eigen kennis over de afloop van bepaalde
gebeurtenissen.38
Naar mijn mening is de interpretatie van Morrison wat overdreven. Kalchas’
Trojaanse collega’s mogen dan wel niet geloofd worden of gewoonweg incompetent zijn,
één ding staat als een paal boven water: Kalchas’ autoriteit is onverwoestbaar en zijn
advies wordt altijd opgevolgd. Kalchas komt dan wel slechts drie maal ten tonele in de
Ilias, hij verschijnt altijd op cruciale momenten voor het verdere verloop van het verhaal
en zijn invloed op die momenten is aanzienlijk.
Zang 1: de toorn van Apollo
Het verhaal van de Ilias begint met de Trojaanse priester Chruses, die zijn dochter
Chruseïs wil vrijkopen met een aanzienlijk bedrag. Het hele Griekse leger stemt in om haar
terug te geven maar Agamemnoon weigert en beledigt de priester. Chruses vraagt Apollo
om hulp en de god treft de Grieken met de pest. Negen dagen lang vallen er doden en op de
tiende dag roept Achilleus een volksvergadering bijeen. In deze vergadering zal tussen
Achilleus en Agamemnoon de ruzie ontstaan die de rest van het epos zal bepalen.
Op dit cruciaal moment wordt Kalchas ten tonele gevoerd. In de hele Griekse
literatuur – voor zover die is overgeleverd – is dit het enige moment waarop Kalchas zelf
37
Ibid., pp. 22-24. 38
J. V. Morrison, Homeric Misdirection: False Predictions in the Iliad (Ann Harbor: University of Michigan
Press, 1992), p. 104.
~ 17 ~
een handelend en sprekend personage is. In alle andere gevallen wordt over hem gesproken
door andere personages.
In het begin van de passage roept Achilleus een volksvergadering bijeen (v. 53-56). Hier
kunnen we ons afvragen waarom nu net Achilleus dit doet? Is hij wel bevoegd om dat te
doen? Zoiets is toch de taak van de legerleider, Agamemnoon? Kirk stelt dat het
geoorloofd is voor Achilleus om een volksvergadering bijeen te roepen omdat hij wel niet
dé leider, maar toch zeker een leider is en daarnaast ook één van de sterkste en meest
geëerde krijgers in het Griekse leger.39
Maar die uitleg lijkt me te eenvoudig. Naar mijn
aanvoelen wordt de hele scène gestuwd door reeds bestaande – al dan niet bewuste –
rivaliteiten tussen Achilleus en Agamemnoon.
Daarbij zijn nog andere mogelijke redenen te bedenken waarom Achilleus, en niet
Agamemnoon, de vergadering bijeenroept. Het is bijvoorbeeld verbazingwekkend dat
Agamemnoon, tijdens die negen dagen pest, niet zelf op het idee was gekomen om in actie
te schieten. Besefte hij zelf al dat zijn eigen arrogantie de oorzaak was van alle ellende en
weigerde hij daarom in actie te treden? We kunnen ook vermoeden dat Achilleus begrijpt
wat de oorzaak is van de kwaal. Het is onwaarschijnlijk dat niemand anders dan Kalchas
het verband kon zien tussen de zware beledigingen van Agamemnoon aan het adres van
Chruses, een priester van Apollo, enerzijds, en de ziekte, anderzijds, die zich onmiddellijk
na de memorabele scheldpartij manifesteerde. Aangezien Agamemnoon het probleem niet
onder ogen wil zien, is het Achilleus die een algemene volksvergadering organiseert. Ook
volgens MacInnes valt Achilleus Agamemnoon aan met voorbedachten rade en wendt hij
daarvoor de goddelijke autoriteit van Kalchas aan.40
Daardoor ondermijnt Achilleus de macht van Agamemnoon. Hij zorgt er namelijk voor dat
het hele leger getuige is van de profetie van Kalchas, die Agamemnoons hubris zal
aanduiden als de oorzaak van alle ellende.41
Het feit dat hij onmiddellijk het hele leger
erbij betrekt, toont dat de wrevel tussen Achilleus en Agamemnoon al veel langer gaande
was en niet pas ontstaat tijdens het verloop van deze scène. Kirk merkt op dat het
verzamelde leger zich zeer stil houdt (in tegenstelling tot de legervergadering in boek 22).
De soldaten durven dus niet tussenkomen in deze delicate situatie, vermoedelijk omdat ze
39
G. S. Kirk, The Iliad: A Commentary. Volume 1: Books 1-4 (Cambridge : Cambridge University Press,
1985), p. 59. 40
MacInnes, pp. 14-15. 41
Ibid., pp. 16-17.
~ 18 ~
weten dat de ruzies tussen deze twee titanen hoog kunnen oplopen. Niemand wil zich in de
vuurlinie begeven.42
Ook in het vervolg van de ruzie vinden we aanwijzingen van lang
opgekropte ergernis. Jones merkt op dat er al in de verzen 90-91, die hieronder in meer
detail besproken worden, gealludeerd wordt op reeds bestaande wrevel tussen beide
helden.43
Maar ook wat verderop wordt blijk gegeven van oude ergernis:
οὐ μὲν σοί ποτε ἶσον ἔχω γέρας, ὁππότ᾽ Ἀχαιοὶ
Τρώων ἐκπέρσωσ᾽ ἐὺ ναιόμενον πτολίεθρον·
ἀλλὰ τὸ μὲν πλεῖον πολυάικος πολέμοιο
χεῖρες ἐμαὶ διέπουσ᾽ ἀτὰρ ἤν ποτε δασμὸς ἵκηται,
σοὶ τὸ γέρας πολὺ μεῖζον, ἐγὼ δ᾽ ὀλίγον τε φίλον τε
ἔρχομ᾽ ἔχων ἐπὶ νῆας, ἐπεί κε κάμω πολεμίζων. (v. 163-168)
Never do I have a prize like yours, when the Achaeans sack a well-peopled
city of the Trojans; my hands bear the brunt of tumultuous battle, but when
the distribution comes, your prize is far greater, while I go to my ships with
some small thing, yet my own, when I have grown weary with fighting.
We kunnen dus al vermoeden dat Achilleus de vergadering bijeen roept om het gezag van
Agamemnoon te ondermijnen.
Nadat het leger zich verzameld heeft, neemt Achilleus het woord (v. 57-67). Hij spreekt
Agamemnoon rechtstreeks aan en zijn boodschap is duidelijk: er moet iets gebeuren of het
hele leger zal sterven. Vervolgens stelt hij voor om een mantis, priester of vogelwichelaar
te raadplegen om er achter te komen waarom Apollo vertoornd is. Daarbij stelt hijzelf al
een aantal mogelijke oorzaken voor: een gebroken gelofte of een vergeten offer.
Kirk argumenteert dat Achilleus hier helemaal nog niet provocerend is, en dat er
dus nog geen sprake van ruzie kan zijn.44
Ook Latacz merkt op dat Achilleus in de eerste
persoon meervoud spreekt, en dat dit contrasteert met de wij-jij-tegenstelling in het verdere
verloop van de conversatie.45
Maar naar mijn mening is Achilleus hier nog niet
provocerend, omdat er nog geen nood aan is. Achilleus neemt namelijk het belang van het
volk ter harte en hij weet dat dit zich achter hem zal scharen. Daarbij kan niemand de
juistheid van wat hij tot nu toe heeft gezegd, ontkennen. Achilleus daagt Agamemnoon uit
onder het mom dat hij opkomt voor het welzijn van het leger. Zo maakt hij zichzelf geliefd
42
J. Latacz, Homers Ilias: Gesamtkommentar, auf der Grundlage der Ausgabe von Ameis-Hentze-Cauer
(1868-1913), band 1.2. (München, Leipzig: K. G. Saur, 2000), p. 48. 43
P. Jones, Homer’s Ilias, A Commentary on Three Translations. (London: Bristol Classical Press., 2003), p.
52. 44
Kirk (1985), p. 59. 45
Latacz, p. 50.
~ 19 ~
en Agamemnoon onpopulair bij het volk: een eerste klas volksmenner dus.46
Zoals reeds
gezegd houden de andere aanwezigen in de vergadering – het hele leger dus – zich neutraal
wat de sterke tegenstelling tussen Achilleus en Agamemnoon nog meer aanscherpt.47
Daarbij stelt Achilleus voor om een ziener te raadplegen. Hij ondermijnt daardoor
Agamemnoon’s gezag omdat hij, zonder diens toestemming, beroep doet op de enige
macht die hoger staat dan Agamemnoon: de goden.48
Kalchas, als enige ziener in het legerkamp, voelt zich aangesproken en staat op zonder
verdere introductie van Achilleus. De verteller geeft ons wel wat informatie over de ziener:
Κάλχας Θεστορίδης οἰωνοπόλων ὄχ᾽ ἄριστος,
ὃς ᾔδη τά τ᾽ ἐόντα τά τ᾽ ἐσσόμενα πρό τ᾽ ἐόντα,
καὶ νήεσσ᾽ ἡγήσατ᾽ Ἀχαιῶν Ἴλιον εἴσω
ἣν διὰ μαντοσύνην, τήν οἱ πόρε Φοῖβος Ἀπόλλων. (v. 69-72)
Calchas, son of Thestor, far the best of diviners, who had knowledge of all
things that were, and that were to be, and that had been before, and who
had guided the ships of the Achaeans to Ilios by the gift of prophecy that
Phoebus Apollo had granted him.
Hieruit blijkt dat Kalchas – om de categorieën van Flower even aan te halen – zowel de
technische kant van μαντική onder de knie heeft, als een intuïtieve voeling heeft van de
samenhang van gebeurtenissen. Dit laatste blijkt uit vers 70. Flower merkt immers op dat
‘Knowledge of the past is necessary for correct action in the present and decisions made in
the present have consequences in the future.’49
We zullen tijdens de bespreking van zijn
profetie echter merken dat hij ook een geïnspireerde ziener is.
De woorden ‘ὅ σφιν ἐύφρονέων ἀγορήσατο καὶ μετέειπεν’ (‘He with good intent
adressed their assembly and spoke among them’, v. 73) tonen dat hij behulpzaam is en
kunnen in die zin begrepen worden dat het niet de bedoeling is van Kalchas om partij te
kiezen voor Achilleus, maar enkel de waarheid te onthullen in het belang van het leger.
Kalchas antwoordt echter niet onmiddellijk op het verzoek van Achilleus. Eerst vraagt hij
hem een eed te zweren om hem te beschermen:
ἦ γὰρ ὀίομαι ἄνδρα χολωσέμεν, ὃς μέγα πάντων
Ἀργείων κρατέει καί οἱ πείθονται Ἀχαιοί. (v. 78-79)
46
S. Benardete, ‘Achilles and the Iliad.’ Hermes 91 (1963), 1-16 (p. 5). 47
Latacz, p. 48. 48
MacInnes, p. 15. 49
Flower, p. 78.
~ 20 ~
For in truth I think that I shall anger a man who rules mightily over all the
Argives, and whom the Achaeans obey.
Hier is geen twijfel mogelijk: het gaat over Agamemnoon. Kalchas beseft zeer goed dat hij
verwikkeld is in een machtsstrijd en dat hij zich op glad ijs begeeft. In deze verzen doet hij
er alles aan om niet in de vuurlinie te komen. Hij beseft dat hij weldra een zware
beschuldiging zal uiten tegen Agamemnoon.50
Daarom vraagt hij aan Achilleus of die hem
wil beschermen tegen de woede van de koning. In tweede instantie maakt Kalchas een
‘voorspelling’ die zeer kort daarna zal uitkomen: ‘Agamemnoon zal boos zijn op mij.’
Aitel wijst ons erop dat dit een manier is van de ziener om zijn kunde te bewijzen.
Aangezien deze voorspelling uitkomt, zal de volgende voorspelling ook wel juist zijn.51
Ten slotte eindigt hij met een gnomon over de wraakzuchtigheid van heersers (v. 80-83).
Dit zet zijn wijsheid ook nog eens in de verf.
Daarop zweert Achilleus bij Apollo dat hij Kalchas zal beschermen (v. 84-91). Hij legt
veel nadruk op de goddelijke inspiratie van Kalchas (θεοπρόπιον; μὰ γὰρ Ἀπόλλωνα
διίφιλον, ᾧ τε σὺ, Κάλχαν; θεοπροπίας) om diens autoriteit nogmaals te benadrukken en
maakt tegelijk een scherpe opmerking over Agamemnoon: hij zweert dat hij Kalchas zal
beschermen, οὐδ᾽ ἢν Ἀγαμέμνονα εἴπῃς/ ὃς νῦν πολλὸν ἄριστος Ἀχαιῶν εὔχεται εἶναι. (‘not
even if it is Agamemnon you mean, who now declares himself far the best of the Achaeans’,
v. 90-91). Deze sneer is volledig overbodig, want iedereen weet ondertussen dat Kalchas
het over Agamemnoon had.52
MacInnes argumenteert dat Achilleus op deze manier de
goddelijke autoriteit van Kalchas tegenover de wereldlijke – en dus inferieure – macht van
Agamemnoon wil plaatsen.53
Terzelfder tijd ontkent Achilleus dat Agamemnoon zijn
meerdere is: hij zweert een eed waarbij hij belooft zich tegen Agamemnoon te keren indien
dat nodig zou blijken.54
Opnieuw stelt hij dus de macht van de Atride in vraag.
In de verzen 92 tot 100 volgt eindelijk de profetie van Kalchas: Apollo straft de Grieken
omdat Agamemnoon de priester Chruses beledigd heeft. De Grieken moeten Chruseïs
terug brengen naar haar vader zonder losgeld te aanvaarden en bovendien moeten ze offers
brengen aan Apollo. Hij besluit: ‘τότε κέν μιν ἱλασσάμενοι πεπίθοιμεν’ (‘then perhaps we
50
MacInnes, p. 21. 51
C. J. Aitel, Estimated Prophet. The Prophetic Figure in Greek Tragedy (Diss. Univ. of California
Berkeley, 1982), pp. 8-9. 52
Kirk (1985), p. 61. 53
Macinnes, p. 1. 54
Latacz, p. 60.
~ 21 ~
might appease his wrath and persuade him’, v. 100). Kalchas voegt deze potentialis toe,
om zichzelf in te dekken tegen mogelijke verwijten als de profetie toch niet zou uitkomen.
Aitel wijst ons op de uiterst zakelijke, directe wijze waarop Kalchas zijn
voorspelling openbaart. Van zijn angst voor Agamemnoon is niets meer te bespeuren. 55
Toch hebben zijn woorden zeer zware implicaties: Agamemnoon krijgt de schuld van de
dood van zeer veel Grieken en van het verlies van het losgeld voor Chruseïs.56
Agamemnoon reageert dan ook furieus (v. 101-120). Hij noemt Kalchas een ‘μάντι κακῶν’
en beweert dat hij nog nooit iets gunstigs heeft voorspeld voor hem. Bovendien verwijt hij
Kalchas dat die hem beschuldigd heeft in het bijzijn van alle Grieken:
καὶ νῦν ἐν Δαναοῖσι θεοπροπέων ἀγορεύεις
ὡς δὴ τοῦδ᾽ ἕνεκά σφιν ἑκηβόλος ἄλγεα τεύχει (v. 109-110)
‘And among the Danaans in assembly you utter your prophecies, and
declare that it is for this reason that the god who strikes from afar is
bringing woes on them.’
Daarna zegt hij echter dat hij het meisje wel zal teruggeven aan haar vader, als dat de
Grieken kan redden, maar eist een ander eergeschenk in de plaats.
Hoewel Kalchas de wil van de goden overbrengt, is Agamemnoon zeer boos op
hem. Tal van mogelijke redenen voor deze woede-uitbarsting zijn reeds voorgesteld. Zo
stelt Flower dat Agamemnoon verwacht dat Kalchas slechte voortekens kan afwenden.57
Er
zijn echter geen voorbeelden in de Ilias terug te vinden waarbij Kalchas – of een andere
ziener – dit doet. Kirk en Jones argumenteren dat Kalchas en Agamemnoon het niet met
elkaar konden vinden. De oorzaak hiervan is mogelijks dat Kalchas in Aulis de dood van
Ifigeneia voorschreef als zoenoffer voor Artemis.58
Dit argument is echter moeilijk te
staven omdat er in de Ilias geen sporen zijn van de mythe van het offer van Ifigeneia. Het
meest overtuigende argument is voorgesteld door MacInnes, namelijk dat Agamemnoon
boos is omdat hij ervan beschuldigd wordt de oorzaak te zijn van alle ellende, waardoor
zijn positie als leider in bijzijn van het hele leger ondermijnd en in vraag gesteld wordt.59
Daarbij heb ik hierboven reeds vermeld dat de woorden van een mantis een finaliteit in
55
Aitel, p. 16. 56
MacInnes, p. 16. 57
Flower, pp. 80-83. 58
Kirk (1985), p. 65 & Jones, p. 52. 59
MacInnes, p. 16-17.
~ 22 ~
zich dragen: het uitspreken van de profetie maakt die onontkoombaar. Dit kan ook één van
de verklaringen zijn voor Agamemnoon’s driftbui.60
Agamemnoon’s woede is echter slechts kort op Kalchas gericht: een woede-uitbarsting als
gevolg van een opgekropte verontwaardiging die was gegroeid tijdens de vergadering en
die in werkelijkheid tegen Achilleus is gericht. Na deze ongecontroleerde driftbui, richt hij
inderdaad zijn woede (eerst subtiel, maar steeds duidelijker) op Achilleus, die zelf ook zeer
lichtgeraakt is. Zo ontwikkelt zich de ruzie tussen Achilleus en Agamemnoon.
Het is opmerkelijk dat Agamemnoon nadat de vergadering wordt beëindigd,
onmiddellijk Kalchas’ instructies nauwgezet opvolgt.
Zang 2: herinneringen aan Aulis
In zang 2 krijgt Agamemnoon een valse droom, die gezonden is door Zeus en die hem
vertelt dat hij de oorlog die dag zal winnen (v. 1-47). Hij roept de legerleiders bijeen en
vertelt hen zijn droom. De anderen willen het nieuws onmiddellijk aan het leger
bekendmaken, maar Agamemnon wil eerst de trouw van het leger testen door hen wijs te
maken dat het droombeeld hem gezegd had dat ze niet zullen winnen (v. 48-141). De
soldaten reageren anders dan verwacht en haasten zich om de schepen te water te laten.
Hera zendt Athena om hen tegen te houden en Athena helpt Odusseus het leger bedaren.
Enkel Thersites blijft opstandig, maar Odusseus snoert hem de mond (v. 142-277). Hierna
begint Odusseus zijn toespraak voor het verzamelde leger (v. 278-332). De situatie is zeer
kritiek. De uitkomst van de oorlog hangt op dit moment af van de overtuigingskracht van
Odusseus.
Om de soldaten te overtuigen gebruikt hij drie argumenten. Ten eerste wijst hij hen op de
eed, die ze gezworen hebben, om niet terug naar huis te keren vóór Troia verwoest is (v.
284-288). Ten tweede laat hij blijken dat hij wel begrijpt dat het moeilijk is om zo lang van
huis weg te zijn maar dat het schandelijk zou zijn om met lege handen naar huis terug te
keren (v. 289-298). Zijn derde argument is echter doorslaggevend: hij herinnert hen aan de
voorspelling van Kalchas in Aulis (v.299-332). Terwijl ze daar aan het offeren waren
kwam een slang tevoorschijn die een vogelnest van acht jongen en hun moeder opat. Zeus,
60
Macinnes, p. 270-271.
~ 23 ~
die de slang gezonden had, veranderde het dier daarna in steen. Kalchas reageerde daarop
als volgt:
τίπτ᾽ ἄνεῳ ἐγένεσθε, κάρη κομόωντες Ἀχαιοί;
ἡμῖν μὲν τόδ᾽ ἔφηνε τέρας μέγα μητίετα Ζεύς,
ὄψιμον ὀψιτέλεστον, ὅου κλέος οὔ ποτ᾽ ὀλεῖται.
ὡς οὗτος κατὰ τέκν᾽ ἔφαγε στρουθοῖο καὶ αὐτήν
ὀκτώ, ἀτὰρ μήτηρ ἐνάτη ἦν, ἣ τέκε τέκνα,
ὣς ἡμεῖς τοσσαῦτ᾽ ἔτεα πτολεμίξομεν αὖθι,
τῷ δεκάτῳ δὲ πόλιν αἱρήσομεν εὐρυάγυιαν. (v. 323-329)
Why are you silent, long-haired Achaeans? To us has Zeus the counselor
showed this great sign, late in coming, late in fulfillment, the fame of which
shall never perish. Just as this serpent devoured the sparrow’s little ones
and the mother with them – all eight, and the mother that bore them was the
ninth – so shall we war there for as many years, but in the tenth we shall
take the broad-wayed city.
Odusseus besluit dat ze nu al negen jaar oorlog voeren en dat het dus maar een kleine
moeite is om af te wachten of Troia effectief zal vallen in het tiende jaar, zoals Kalchas
destijds voorspeld had. In de verzen 333 tot 335 wordt Odusseus’ speech met enthousiasme
en gejuich onthaald. De crisis is afgewend.
Een element dat vragen oproept in verband met de positie van Kalchas is de zin
τλῆτε, φίλοι, καὶ μείνατ᾽ ἐπὶ χρόνον, ὄφρα δαῶμεν
ἢ ἐτεὸν Κάλχας μαντεύεται ἦε καὶ οὐκί (v. 299-300).
Endure, my friends, and stay for a time, that we may know whether the
prophecies of Calchas are true or not.
Geeft Odusseus hier blijk van twijfel aan de onfeilbaarheid van Kalchas kunde? MacInnes
stelt dat dit inderdaad zo is: hoewel het publiek weet dat in de epiek, de ziener nooit faalt,
weten de personages van het verhaal dat niet.61
Maar er is meer aan de hand. Agamemnoon
zegt aan het hele leger dat hij een droom heeft gehad die voorspelde dat Troia nooit zou
vallen. Odusseus stelt hier enkel deze (onbestaande) droom tegenover de voorspelling van
Kalchas. Wie van de twee zal gelijk krijgen? In de zin die volgt op v. 299-300, wijst
Odusseus het leger erop dat zij allemaal getuige waren van de voorspelling van Kalchas.
Volgens Kirk zegt hij dit om een groepsgevoel te creëren.62
Dit is ongetwijfeld het geval,
maar ook hier kan een andere nuance toegevoegd worden: iedereen was getuige van het
voorteken en van de voorspelling van Kalchas in Aulis, terwijl de droom enkel
61
MacInnes, p. 19. 62
Kirk (1985), p. 148.
~ 24 ~
Agamemnoon is overkomen. Welke van de twee is het meest geloofwaardig: een droom
die verschenen is aan een leek of een voorteken waarvan iedereen getuige was en dat
verklaard werd door ‘οἰωνοπόλων ὄχ᾽ ἄριστος’?63
Ook hier profeteert Kalchas op een zakelijke toon (zijn woorden worden in directe rede
weergegeven). Enkel uit de eerste twee verzen blijkt dat hijzelf opgetogen is over het
voorteken en, als behulpzame profeet, de mannen wil aanmoedigen.64
Zowel Odusseus als Kalchas zijn uitstekende redenaars. De voorspelling dat er tien
jaar oorlog zal zijn, is niet direct een leuk vooruitzicht. Maar Kalchas benadrukt vooral het
feit dat ze zullen winnen en niet de lengte van de oorlog. Odusseus gebruikt op zijn beurt
diezelfde voorspelling (negen jaar later) om te argumenteren dat die negen jaar nu
verstreken zijn, en dat het dus nog maar een kleine moeite is om nog even te blijven en af
te wachten of Kalchas’ voorspelling uit zal komen.
Ook in deze zang blijkt dus het gezag en het belang van Kalchas, wiens negen jaar
oude voorspelling – met behulp van de welsprekendheid van Odusseus – nog steeds in
staat is een ware cisissituatie te voorkomen.
Zang 13: Poseidoon komt te hulp
In zang 13 is de aanwezigheid van Kalchas slechts een illusie. De Trojanen slagen erin om,
met behulp van Zeus, het kamp van de Grieken binnen te dringen. Poseidoon komt de
Grieken te hulp en neemt daarbij de gedaante van Kalchas aan (v. 1-45). Kalchas is dus
niet fysiek aanwezig: de god neemt geen bezit van zijn lichaam en spreekt niet door zijn
mond, maar transformeert zichzelf in de gedaante van Kalchas terwijl de echte Kalchas
zich ergens anders bevindt.
Poseidoon-Kalchas spoort eerst de Aianten aan om te vechten tegen Hektoor. Hij
zegt dat hij hoopt dat een god hen zal vervullen van moed en voegt onmiddellijk de daad
bij het woord, door hen een tik met zijn staf te geven. De Aianten beseffen dat hij een god
is en vechten hoopvol verder (v. 46-80). In de daarop volgende verzen spreekt Poseidoon
de wanhopige mannen bij de schepen toe. Hij spoort hen aan om des te harder te vechten
(v. 81-124). Ook zij vatten opnieuw moed en de strijd laait op.
63
‘Far the best of diviners’ (v. 1. 69). 64
Aitel, pp. 11-12.
~ 25 ~
Het is voor ons onderzoek interessant om na te gaan waarom Poseidoon de gedaante van
Kalchas kiest. Janko argumenteert dat hij dit doet omdat hij in zijn aanmoedigingen zaken
onthult die enkel een ziener kan weten en omdat Kalchas bovendien een uitstekend
adviseur is waarin het leger ook vertrouwen heeft. Verder liggen de verzen 111 tot 114 het
meest geloofwaardig in de mond van Kalchas, gezien de gebeurtenissen in zang 1.
Poseidoon-Kalchas geeft hier immers Agamemnoon de schuld van de huidige toestand
omdat die Achilleus kwaad heeft gemaakt, waardoor Achilleus nu niet meer meevecht.65
Lavoie meent dat een god niet enkel de gedaante van een bepaald persoon
aanneemt omdat die persoon het best aangepast is aan de omstandigheden en de god het
meest kans op slagen garandeert, maar dat de keuze van gedaante vaak ook berust op
oudere mythologische elementen. Zo zou de metamorfose van Poseidoon in Kalchas te
maken hebben met een zeer oude, haast vergeten traditie die Poseidoon linkt met het
zienerschap.66
Een god zal dus niet zomaar om het even wie uitkiezen voor een metamorfose. Dat
Poseidoon de gedaante van Kalchas kiest, wijst op diens aanzienlijke status, zijn rol als
mediator tussen goden en mensen en zijn autoriteit als adviseur.
Synthese
In de Ilias vinden we een modelvoorbeeld van zowel de mantis als de waarschuwer.
Poludamas is een goede adviseur die zich van retoriek bedient om Hektoor te overtuigen,
maar zijn advies wordt nagenoeg nooit opgevolgd. Kalchas wordt ingeschakeld wanneer
een pest het Griekse legerkamp dreigt uit te roeien. Hij duidt de oorzaak van de woede van
Apollo en zegt wat Agamemnoon moet doen om hem terug gunstig te stemmen.
Agamemnoon’s woede geeft blijk van de finaliteit van Kalchas’ profetie en van zijn eigen
frustratie over zijn onmacht in deze situatie. Toch voert hij de aanwijzingen van Kalchas
nauwgezet uit.
Ondanks het belang van Kalchas’ uitspraken, is zijn karakter niet uitgediept. Uit de verzen
1.73 en 2.323-329 blijkt dat hij behulpzaam is. Een karaktertrek die we bij alle zieners uit
de Homerische epen zullen zien terugkeren.
65
R. Janko, The Iliad: A Commentary. Volume 4: Books 13-16. (Cambridge : Cambridge University Press,
1992), pp. 47-48. 66
G. Lavoie, ‘Sur quelques métamorphoses divines dans l'Iliade.’ L’antiquité Classique, 39 (1970), 5-34 (pp.
5-6).
~ 26 ~
Vervolgens blijkt uit de woorden van de verteller (1.69-72) en van Achilleus (1.84-
91), dat Kalchas een enorm gezag heeft. Ook het feit dat de vermelding van Kalchas’
profetie doorslaggevend is in de speech van Odusseus (boek 2), en dat Poseidoon zijn
gedaante aanneemt om de Grieken aan te moedigen (boek 13), bewijst zijn hoog aanzien
bij het hele Griekse leger. Verder blijkt uit zang 2 ook dat hij een goede redenaar is: hij
legt de nadruk op de positieve kant van het voorteken (de overwinning op de Trojanen) en
verdoezelt de negatieve kant (de oorlog zal tien jaar duren). We zullen zien dat zijn grote
gezag bij het leger en zijn connectie met Odusseus in boek 2, een onverwachte lading
krijgen in de stukken van Euripides.
Er is in zang 1 echter een opvallend verschil tussen de houding van Kalchas
wanneer hij niet aan het voorspellen is en zijn houding tijdens het voorspellen. In eerste
instantie is hij bang en zoekt bescherming bij een sterkere man. Maar op het moment dat
hij zijn voorspelling uit, stelt hij zich autoritair en zelfverzekerd op, hij spreekt duidelijk en
neemt geen blad voor de mond. Zijn onzekerheid kan verklaard worden door het feit dat
Kalchas in zang 1 verwikkeld raakt in de toenemende rivaliteit tussen Agamemnoon en
Achilleus. Kalchas beseft de gevaren van zijn positie in die situatie maar al te goed. Hij
doet er dan ook alles aan om niet in de vuurlinie terecht te komen.
Uit de drie passages kunnen we verder concluderen dat de profetieën van Kalchas in de
Ilias zowel op basis van goddelijke inspiratie en intuïtie (zang 1) als op basis van technè
(zang 2) gemaakt worden. Dit kan erop wijzen dat, zoals Flower beweert, de grenzen
tussen de verschillende soorten divinatie erg vaag waren.67
Een andere mogelijkheid wordt voorgesteld door Aitel: in de figuur van Kalchas is
een vermenging opgetreden van verschillende zieners uit de orale traditie.68
Deze
hypothese wordt nog versterkt doordat Kalchas in de verschillende boeken met
verschillende godheden wordt geassocieerd: in zang 1 brengt hij de wil van Apollo over
aan het leger; in zang 2 interpreteert hij een teken dat door Zeus gestuurd is; ten slotte kan
zang 13 een verwijzing zijn naar de oudere traditie van Poseidoon als profetische god.
Kalchas is als personage dan wel niet erg uitgediept, maar door de reactie van
Agamemnoon op zijn profetie krijgt de lezer (of toehoorder) de mogelijkheid om kennis te
67
Flower, p. 88. 68
Aitel, p. 13.
~ 27 ~
maken met het opvliegend en koppig karakter van Agamemnoon. Dit laat ons toe om de
rivaliteiten tussen hem en de al even licht ontvlambare Achilleus beter te begrijpen.
Ten slotte kunnen we besluiten dat Kalchas telkens op zeer cruciale momenten op het
toneel verschijnt. In zang 1 lost hij een probleem op dat het hele legerkamp dreigt uit te
roeien en is hij een belangrijke schakel in het ontstaan van de ruzie tussen Achilleus en
Agamemnoon. In zang 2 stelt de herinnering aan zijn profetie in Aulis Odusseus in staat
om een ware muiterij te voorkomen. In zang 13, ten slotte, neemt Poseidoon zijn gedaante
aan om de Grieken moed in te spreken wanneer alle hoop verloren lijkt.
~ 28 ~
Kalchas in de tragedie
Inleiding
In het voorgaande deel werd de rol en de aard van het zienerschap van Kalchas in de Ilias
besproken. De figuur van Kalchas draagt er duidelijk de sporen van de orale traditie waarin
de Ilias zich inschrijft. Bovendien komt Kalchas als ziener sterk uit de verf, maar
psychologisch is hij niet scherp geprofileerd.
De eeuwen verstrijken, zonder dat Kalchas – voor zover we weten – belangrijke
rollen vervult in de literatuur.69
Maar vanaf de vijfde eeuw v. C. wordt hij opnieuw ten
tonele gevoerd en wel in de tragedies van de drie grote tragedieschrijvers uit de Griekse
oudheid. Dat heeft er uiteraard mee te maken dat de bewuste tragedies thematisch gezien
uitlopers zijn van de Ilias: Agamemnoon van Aischulos, Aias van Sofokles, en Ifigeneia in
Tauris, Helena en Ifigeneia in Aulis van Euripides borduren allemaal verder op elementen
– ‘hapjes van het grote feestmaal van Homeros’70
– die in de Ilias worden aangevoerd en
maken dus alle deel uit van de Trojaanse cyclus. Dit alleen al verheft Kalchas tot meer dan
een bepaalde ziener in een concreet verhaal: tegen de achtergrond van een mythische
wereld, krijgt hij symbolische betekenis.
In de hiernavolgende bespreking van de vijf tragedies waarin Kalchas als ziener wordt
opgevoerd, zal ik op zoek gaan naar de relevantie van de profetieën voor de dramatische
structuur en de tragische betekenis van de tragedie: wat is het effect van divinatie op het
publiek en op de personages en hoe draagt de voorspelling en karakterisering van de ziener
bij tot de plot. Bij dit onderzoek moeten we evenwel steeds voor ogen houden dat divinatie
slechts één element is van de tragedie en dus niet de hele dramatische structuur blootlegt.
Ten tweede moeten we er ons van bewust zijn dat Kalchas in geen enkele tragedie een
personage is. Er wordt altijd door iemand anders over hem gesproken. We zien Kalchas,
met andere woorden, telkens door de ogen van een ander. Hierdoor is het moeilijk zijn
69
Hij wordt onder andere kort vermeld bij Hesiodos’ Melampodia (fr. 278 M.-W.) en Herodotos’ Historiën
(7. 91), maarhet blijft altijd bij een vermelding. 70
Athenaios, Geleerden aan tafel (347e), vertaald door T. Holland in het nawoord van Homeros. Ilias.
Vertaald vanuit het Oudgrieks door P. Lateur met nawoord van T. Holland. (Amsterdam: Atheneum – Polak
& Van Gennep, 2010), p. 708.
~ 29 ~
karakter te bepalen, maar we krijgen natuurlijk wel een goed beeld van de meningen van
de verschillende personages over Kalchas, van zijn profetieën en van het zienerschap in het
algemeen. Bovendien kunnen we veel leren over het karakter en de psychologie van de
andere personages door hun reactie op Kalchas’ daden en profetieën te bestuderen.
Aischulos’ Agamemnoon
Goward geeft in haar bespreking van de Agamemnoon een goede samenvatting van
Aischulos’ leven en van de maatschappelijke context van zijn werk.71
Aischulos werd
geboren in 525/524 v. C. In 498 v. C. schreef hij zijn eerste tragedies voor de Dionusia
maar het zou tot 484 duren vooraleer hij de eerste prijs binnenhaalde. De Perzen lagen
echter op de loer en in 490 v. C. vocht Aischulos mee in de slag bij Marathoon. Na de slag
bij Salamis en Plataia herstelde Athene zich onder Perikles en bereikte de stad het
hoogtepunt van zijn macht. De zeven overgeleverde tragedies van Aischulos moeten in
deze tijd gesitueerd worden. Het gaat om Perzen, Zeven tegen Thebe, Smekelingen, de
Oresteia-trilogie (in 458) en de Prometheus-trilogie72
, die vermoedelijk door zijn zoon
Euforioon is afgewerkt. Hij stierf op Sicilië in 456/455 v. C. De Peloponnesische oorlog
maakte hij niet meer mee.
Agamemnoon werd geschreven als het eerste deel van de Oresteia, een trilogie over de
lotgevallen van de familie van Agamemnoon na diens terugkeer uit Troia. De andere delen
heten respectievelijk Choëforoi en Eumenides. In de Agamemnoon wordt beschreven hoe
Agamemnoon na zijn thuiskomst vermoord wordt door Klutaimnestra en haar minnaar
Aigisthos. In Choëforoi wreekt Orestes zijn vader door zijn moeder, Klutaimnestra, te
vermoorden, waarop hij in Eumenides door de wraakgodinnen van zijn moeder wordt
achtervolgd. Orestes wordt uiteindelijk van zijn kwellingen verlost dankzij de Areopagos,
in Athene. De trilogie werd gevolgd door het verloren saterspel Proteus, dat gaat over
Menelaos en Helena in Egypte.73
De Agamemnoon opent met een wachter die op de muren van Mukenai op de uitkijk staat.
Hij resumeert dat Agamemnoon reeds jaren in Troia aan het strijden is, en dat
71
B. Goward, Aeschylus: Agamemnon (London: Duckworth, 2005), pp. 10-13. 72
Hiervan is enkel het stuk Prometheus Geboeid overgeleverd. 73
Goward, pp. 9-10.
~ 30 ~
Klutaimnestra de touwtjes in handen heeft in Mukenai. Plots ziet hij in de verte het baken
oplichten, dat het einde van de Trojaanse oorlog signaleert. Dan komt het koor van
Argivische ouderlingen op en gaat dieper in op de oppervlakkige situering van de wachter:
ze vertellen over het vertrek van de Griekse vloot naar Troia, tien jaar geleden, over het
offer van Ifigeneia, en over de desbetreffende profetieën van Kalchas. Na de parodos deelt
Klutaimnestra aan het koor mee dat de oorlog voorbij is en een bode komt melden dat
Agamemnoon in aantocht is. Hierna komt Agamemnoon op scène, vergezeld van
Kassandra. Klutaimnestra probeert Agamemnoon te overtuigen om over purperen tapijten
zijn paleis te betreden. Aanvankelijk aarzelt hij, omdat deze handeling als hubris kan
worden gezien, maar uiteindelijk laat hij zich overhalen en betreedt hij het huis samen met
zijn vrouw. In de volgende scène krijgt Kassandra, die met het koor op de scène is
gebleven een visioen van Apollo. Ze ziet een aantal beelden van de gruweldaden van de
Tantalidenfamilie en ziet dat Agamemnoon en zijzelf vermoord zullen worden. Ze probeert
het koor te overtuigen van haar profetie, maar slaagt daar niet in. Uiteindelijk verzaakt ze
haar zienerschap en gaat het huis binnen. Na de koorzang horen de koristen de doodskreten
van Agamemnoon en ze weten niet wat ze moeten doen. De deuren van het paleis gaan
open en we zien Klutaimnestra gebogen over de twee lijken staan. Ze vertelt het koor dat
dit haar wraak is voor de dood van Ifigeneia. Haar minnaar Aigisthos verschijnt op scène
en samen nemen ze het bewind over Mukenai op.
In Agamemnoon worden de hoofdthema’s van de hele trilogie geïntroduceerd: vergelding,
gerechtigheid (δίκη), de opposities man-vrouw en die van oikos-polis.74
Maar de
Agamemnoon is niet enkel het begin van een groter geheel, het is een verhaal op zich en
kan ook als dusdanig gelezen worden. Herington merkt op dat de tragedie is opgebouwd
rond drie centrale vragen. Ten eerste, wat zijn de gebeurtenissen die resulteren in de moord
op Agamemnoon? Ten tweede, wie had het recht aan zijn kant? Elk personage is zowel
slachtoffer als misdadiger. En ten slotte, waarom heeft Klutaimnestra de moord gepleegd?
Omwille van haar liefde voor Aigisthos, uit wraak voor de moord op haar dochter
Ifigeneia, of is ze slechts het instrument van de vloek die op de hele familie rust? 75
Vervolgens ziet Herington verschillende patronen of motieven, die de dramatiek
van het stuk versterken. Doordat de tragedie gedomineerd wordt door het zoeken naar de
oorzaak en de rechtvaardiging van de daden van de verschillende personages, wordt vaak
74
Ibid., p. 10. 75
J. Herington, Aeschylus. (New Haven & London: Yale University Press, 1986), pp. 112-114.
~ 31 ~
heen en weer gesprongen in tijd en ruimte. ‘The kind of free movement through time and
space, or something very close to it, was long after to be conferred on dramatists by the
invention of cinematography. But already Aeschylus’ verbal poetry, if rightly listened to, is
capable of producing very nearly the same effects.’76
Een goed voorbeeld van sprongen in
de tijd vinden we in de parodos, waarin het koor de gebeurtenissen in Aulis verhaalt. De
bakenscène (v. 281-316) is dan weer een goed voorbeeld van sprongen in de ruimte. Een
tweede motief is de contradictie. Vooral de schommelingen tussen hoop en triomf, angst en
catastrofe zijn zeer prominent aanwezig in het stuk. Alle zekerheden vallen weg en wat
overblijft zijn intuïtieve, wispelturige emoties.77
Verder is het werk doordrongen van
ambiguïteit.78
Voorbeelden van deze motieven zullen aangehaald worden tijdens de close
reading van de passages die relevant zijn voor het onderzoek naar de rol van Kalchas.
In deze scriptie zal ik mij beperken tot een bespreking van de parodos (v. 40-263) en de
relevantie van dit deel voor de rest van de tragedie. Het koor van oude mannen mijmert
over de gebeurtenissen in Aulis, vóór het vertrek van de Trojaanse expeditie. Ze herinneren
zich het voorteken en de voorspelling van Kalchas, het offer van Ifigeneia en het
daaropvolgende vertrek van de Grieken.
De narratieve waarde van het koor wordt uiteengezet in Gowards bespreking van de
Agamemnoon:79
Men zou kunnen zeggen dat het koor de rol van verteller – die normaal
ontbreekt in drama – op zich neemt. Het doet moraliserende uitspraken en de tijd lijkt stil
te staan tijdens hun koorzangen, maar de oude mannen van Argos wijken ook van hun rol
als verteller af doordat ze duidelijk niet alwetend zijn en door het verhaal ontroerd worden.
Hierdoor lijkt het koor op een ander narratief niveau te staan dan de andere personages,
maar is het toch niet volledig verheven boven en onaangedaan door de gebeurtenissen. Het
koor heeft ook een zeer passieve rol: het enige wat ze kunnen doen is wachten op de
terugkeer van Agamemnoon en toekijken. Dit plaatst het dan weer eerder in de rol van het
publiek. Conacher voegt daaraan toe dat het koor ook zeer belangrijk is omwille van de
universaliserende kracht die ervan uit gaat, en omdat het koor het tragisch ritme van triomf
en catastrofe weerspiegelt dat zich als een rode draad doorheen de trilogie slingert.80
76
Ibid., pp. 112-115. 77
Ibid., pp. 118-120 78
Ibid., p. 112. 79
Goward, p. 59. 80
D. J. Conacher, Aeschylus’ Oresteia, A Literary Commentary. (Toronto & Buffalo & London: University
of Toronto Press, 1987), p. 6.
~ 32 ~
De parodos van de Agamemnoon vormt de basis voor de hele Oresteia. De belangrijkste
motieven en drijfveren worden aangeduid. Dit is de reden waarom ‘a misreading of the
oblique, oracular terms in which this scene is written will seriously compromise even the
most careful reading of the rest of the trilogy, and vitiate it’s poetic logic. Just how
important this passage is, can be assessed in some measure by the fact that in most cases a
critic’s interpretation of this portent turns out to be a capsule-version of his total view of
Aeschylean moral and religious thought.’81
Vooraleer het koor aan de eigenlijke openingszang begint, komt het op onder begeleiding
van een mars in anapesten, waarin het de gebeurtenissen in Aulis recapituleert. De Atriden
roepen het Griekse leger ten strijde (v. 40-48). In de verzen 49 tot 59 vergelijkt het koor de
Atriden met twee gieren die hulp vragen aan de goden om hen te helpen hun gedode jong
te wreken. Daarna keert het koor terug naar de verhaallijn (v. 60-71): de Grieken trekken
ten strijde en omwille van een πολυάνωρ82
vrouw zullen vele mannen sterven. Hogan
merkt op dat hier door het koor mogelijks een voorzichtige kritiek wordt geuit op de
expeditie.83
Die gedachte wordt nog versterkt door de allusie op het offer van Ifigeneia in
verzen 69-71:
οὔθ᾽ ὑποκαίων οὔτ᾽ ἐπιλείβων
ἀπύρων ἱερῶν
ὀργὰς ἀτενεῖς παραθέλξει.84
Neither by the kindling of flames nor by the pouring on of fireless offerings
will he charm away that stubborn anger.
Waarom wordt een onschuldig meisje opgeofferd om een overspelige en manzieke vrouw
terug te winnen? Met die wrange allusie op het offer wordt de verhaallijn over Aulis abrupt
afgesloten. Ten slotte verklaren de koorzangers dat zij reeds oud waren op het moment dat
de vloot vertrok en dat ze daarom niet mee konden naar Troia (v. 72-82).
Het koor maakt dus een triomfantelijke intrede, maar vanaf vers 62 krijgt die
uitgelaten ambiance een wrange nasmaak. Conacher merkt op dat deze plotse ommekeer
eenzelfde beweging in de eigenlijke parodos anticipeert: het koor begint triomfantelijk te
81
J. J. Peradotto, ‘The Omen of the Eagles and the Ethos of Agamemnon’ In: M. Lloyd (ed.), Oxford
Readings in Classical Studies: Aeschylus (Oxford: Oxford University Press, 2007), pp. 211-212. 82
‘Met veel mannen’: Een verwijzing naar de vele echtgenoten die zij gehad heeft (Theseus, Menelaos, Paris
en Deiphobos). 83
J. C. Hogan, A Commentary on The complete Greek Tragedies (Chicago: University of Chicago Press,
1984), pp. 34-35. 84
De godin is immers enkel te bedaren door een veel erger offer: dat van Ifigeneia
~ 33 ~
zingen, maar we zullen later merken dat de blijdschap smelt als sneeuw voor de zon na en
zelfs tijdens de woorden van Kalchas.85
Ook het refrein dat verderop in de parodos drie
maal voorkomt, geeft blijk van deze stemmingsschommelingen: αἴλινον αἴλινον εἰπέ, τὸ δ᾽
εὖ νικάτω (‘Cry sorrow, sorrow, but may good prevail!’ v. 121, 138, 159). Conacher en
Goldhill benadrukken beiden dat dit refrein een tragisch ritme ondersteunt, dat in de hele
trilogie blijft resoneren en waarbij triomf en catastrofe, angst en hoop steeds worden
afgewisseld.86
In de verzen 83 tot 103 keert het koor terug naar het heden en vraagt Klutaimnestra
waarom er zo ijverig geofferd wordt in de hele stad. Er is enige discussie over de vraag of
Klutaimnestra op dit moment reeds op het podium is of niet.87
In ieder geval antwoordt ze
niet op hun vragen en het koor gaat verder met zijn verhaal.
Hier eindigt de mars en begint de eigenlijke parodos. Het koor keert terug naar de
gebeurtenissen in Aulis tien jaar geleden: de Grieken worden voortgedreven door het
voorteken van de twee arenden en de zwangere haas:
οἰωνῶν βασιλεὺς βασιλεῦσι νε-
ῶν, ὁ κελαινός, ὅ τ᾽ ἐξόπιν ἀργᾶς,
φανέντες ἴκταρ μελάθρων χερὸς ἐκ δοριπάλτου
παμπρέπτοις ἐν ἕδραισιν,
βοσκόμενοι λαγίναν ἐρικύμονα φέρματι γένναν,
βλαβέντα λοισθίων δρόμων. (v. 114-120)
…The king of birds appearing to the kings of ships, one black, one white in
the hind parts, near the house, on the side of the spear-wielding hand,
settling where they were conspicuous to all, eating a scion of the hare tribe,
pregnant with many offspring, her final run cut short.
Het teken is gezonden door Zeus als de beschermer van de gastvrijheid (Ksenios),
aangezien Paris de gastvrijheid van Menelaos geschonden had. In de verzen 123 tot 159
wordt verhaald hoe Kalchas het voorteken interpreteert. De woorden van Kalchas worden
door het koor weergegeven in directe rede:
“χρόνῳ μὲν ἀγρεῖ Πριάμου πόλιν ἅδε κέλευθος,
πάντα δὲ πύργων
κτήνη πρόσθε τὰ δημιοπληθέα
μοῖρα λαπάξει πρὸς τὸ βίαιον·
85
Conacher, pp. 7-8. 86
S. Goldhill, Aeschylus: The Oresteia (Cambridge: Cambridge University Press, 2000), pp. 60-61
& Conacher, p. 11. 87
Hogan, p. 36.
~ 34 ~
οἶον μή τις ἄγα θεόθεν κνεφά-
σῃ προτυπὲν στόμιον μέγα Τροίας
στρατωθέν.οἴκτῳ γὰρ ἐπίφθονος Ἄρτεμις ἁγνὰ
πτανοῖσιν κυσὶ πατρὸς
αὐτότοκον πρὸ λόχου μογερὰν πτάκ