+ All Categories
Home > Documents > wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l...

wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l...

Date post: 06-Nov-2020
Category:
Upload: others
View: 0 times
Download: 0 times
Share this document with a friend
141
w l^ J Wi1RC VOLIÇSU ITCAVE T1J;1I,]
Transcript
Page 1: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

wl^

J Wi1RCVOLIÇSU ITCAVE

T1J;1I,]

Page 2: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,
Page 3: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,
Page 4: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

VERSPREIDE NOVELLEN.

Page 5: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,
Page 6: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

VERSPREIDE NOVELLEN

DOOR

JUSTUS VAN MAURIK JR-

VIERDE DRUK

AMSTERDAM

VAN HOLKEMA & WARENDORF

Page 7: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

INHOUD.

BIz.

p KROMME KRISJE" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1

EEN HEELE LIEVE VERRASSING . . . . . . . . . . . . . . . . . 24

„ALS 'T GRAF " . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38

,,OUDE ZEELUI" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47

EEN VERKOUDHEID . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55

„GROG AMERICAIN" . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65

EEN JOURNALISTENSTREEK . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82

HANS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99

MIJN LEZING TE BOSCHWIJK . . . . . . . . . . . . . . . . . 104

BiJ 'T OPRUIMEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 124

.DE OOIEVAAR KOMT " . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127

Page 8: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„KROMME KRISJE”

I.

Zóó heette zij. Soms sprak men kortweg van haar als van dekromme", maar nog nooit had ze haar doopnaam hooren noemen,zonder een toespelling op haar gebrekkigheid.

Dat zij heel mooie, staalgrijze oogen, een rijkdom van goudblondhaar, een goed besneden mond en over 't geheel genomen, geen on-regelmatig gezichtje had, merkte niemand op. -- „Kromme Kris vanvrouw Blok", onder dien naam kende de gansche buurt haar. „KrommeKris", zóó heete zij bij vader en bij zus Mietje; zelfs „moeder" noem-de haar zóó.

Arm kind! Zij had geen flauw begrip van wat een moeder kán, wateen moeder behoort te zijn.

Voor haar vertegenwoordigde die naam een grove, beenderige vrouwmet erg groote en harde handen; voor haar was die teedere naamalleen een bron van angst en vrees, een klank, die haar werktuigelijkden gebogen arm voor het bleeke, angstige gezichtje deed opheffenom zich te verweren tegen de slagen, die zij dagelijks ontving, —omdat zij nooit iets goeds kon doen in „moeders" oogen.

VadeiM sloeg ook, maar alleen dan, als hij dronken was — moederaltijd, maar toch was zij, — de buren zeiden het — „een knappevrouw, die nooit een droppel proefde en eerbied had voor d'r godsdienst."

Daarom had zij het kind dan ook niet op de stadsschool willen heb-ben. „Ze leere d'r niet genoeg van God en z'n gebod en dat kan een

Christenmensch niet verantwoorde, want als je d'r jong geen gods-dienstigheid inbrengt, is 't later maar , een oordeel voor de ouwers"zei vrouw Blok. Derhalve was Kromme Kris, door bemiddeing vaneenige dames, die in haar buurt huisbezoek deden, op „'n pattekliereschool" gekomen, waar „Gods Woord" onderwezen werd en vanwaarde kinderen met Kerstmis ten minste nog iets" t'huis brachten; alwas 't dan ook niet veel voor zulke dames, 't was alevel beter danniks."

Aanvankelijk had zij op school geen reden tot klachten gegeven,

Page 9: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

2 „KROMME KRISJE"

leerde vlugger dan de meeste kinderen en kon spoedig lezen, schrijvenen vrij goed rekenen, voor haar leeftijd.

Met de teksten en Bijbelsche vragen echter, die zij leeren moestlag zij altijd overhoop, maar toen, zooals vrouw Blok zei: „d'r zondigenatuur heelemaal bovenkwam", had zij zich de geestelijke en lichaam

-lijke zegeningen der „pattekliere school" eensklaps voorgoed onwaardiggemaakt, en wel door een „schandalige pertalligheid" tegenover debovenmeester.

't Was zóó gekomen:Toen Krisjes vader was gestorven, hij viel dood van een steiger

omdat hij 's morgens vroeg „al topzwaar was geweest van de borrels"zooals de maats zeiden, had een van de schoolkameraadjes aan 'tkind gevraagd, waarom zij niet bedroefd was, en waarom ze niethuilde, zooals haar moeder, die door haar weegeklag de geheele buurtin opschudding bracht en Krisje had geantwoord: „Waarom mot iknou huile? 't Kan me niks schelen hoor! dat ie dood is; 't spijt mealleenig maar, dat ie moeder niet meer afrosse kan."

„De kinderen" verklikten natuurlijk de vreeselijke woorden, die vanzulk een , bitteren haat en wrok getuigden, terstond aan den meesteren wachten daarna met huiverend genot de dingen af, die komenmoesten.

„Heb jij dat gezegd, Krisje Blok ?" vroeg de meester, met onheil-spellend gelaat er bijvoegend: „de waarheid, Belialskind !" en toen hetBelialskind de volle waarheid zei en: „Ja, meester" antwoordde, werdzij onmiddelijk te pronk gezet vóór het bord, en terwijl sommige kleinehuichelaars met „de handjes aan den rand" elkander onder de bankheimelijk schopten, hief de rechtzinnige opvoeder zijn magere, wittehanden en fietste oogen omhoog en hield een héél lange rede overhet godvergeten kind, wier lamp uitgebluscht zou worden in de dui-sternis, wijl ze haar vader en moeder gevloekt had."

Het godvergeten kind luisterde toe met een smadelijken lach omden mond en uitdagende oogen, niets begrijpend van dat vroom gewauwel.

Zij had volstrekt niet gevloekt, „'t was nietes" en „wat verteldeie van een lamp; wat meende die suffe vent toch; zij had nog nooit'n lamp gehad." Zij zag hem met stijgende verwondering aan, en toende onderwijzer zich ten slotte meer en meer opwond en in een soortvan extase de oogen zóó vreemd en grappig verdraaide, dat Krisjezich niet kon voorstellen, dat die ooit weer in orde zouden komen,barstte zij eensklaps in een helderen, onbedwingbaren schaterlach uit.

Dat was te veel; met oogen, die plotseling hun gewonen standaannamen, schoot de boetprediker, ziedend van heiligen toorn op haartoe en haar bij den schouder vattend, riep hij uit; „Ga weg! uit mijnoogen, verstokte zondares, opdat ik in toornigheid mijne handen nietaan je moge bezoedelen. — Laat je moeder bij mij komen, dan zalze weten welk een verdorven kind ze heeft" — en tot een kweeke-ling: „Jansen, laat dat schepsel de deur uit, en dat ze nooit dezendrempel weer betrede!"

Het kleine meisje was geslepen genoeg, om niets van het gebeurdeaan moeder te vertellen, maar ging 's ochtends als naar gewoonte de

Page 10: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

»KROMME KRISJE, 3

deur uit en zwierf eenige dagen lang, in plaats van naar school tegaan, langs - grachten en straten, totdat „Krisje's pertaligheid" dooreenige buurtkinderen welwillend aan vrouw Blok werd oververteld.

Aan de school vernam zij het gruwelijke feit nog eens, met allegeuren en kleuren van den meester, die ten slotte op zalvende toon zei:

„Vrouw, ik heb mijn Christenplicht aan dat verdorven schepsel ver-vuld — ik beklaag je, dat je haar moeder bent — mijn taak is teneinde: ik kan zoo'n kind onmogelijk op school houden, want één doodevlieg maakt de zalf des apothekers stinkende. Op u rust thans dedure plicht, om 't verdoolde lam terecht te brengen; ik raad u ernstigaan, het meisje flink onderhanden te nemen."

„Flink onderhanden nemen!" Vrouw Blok vatte dat op haar eigen-aardige manier op, door Krisje, die onbewust van hetgeen haar wachtte's middags thuis kwam, onverhoeds aan te grijpen en door elkaar teschudden.

Een regen van slagen en stompen viel neer op 't tengere lichaamder kleine, die als verklaring van dien plotselinge aanval de lieflijkewoorden in haar ooren hoorde gonzen:

„Wacht, leelijke stukkiesdraaister, dat zal ik je betaald zette —kromme slenterkat! — dáár! dáár! — dat's voor je bedriege, valschdier! — mot jij zóó over je dooie vader spreke — dáár ! -- dáár! —dáár!"

Eerst toen haar armen moe en haar stem schor werden hield vrouwBlok met „het onderhanden nemen" op, en joeg Krisje met een laat-sten schop de straat op.

* ss

Achter een handkar, die in een gang tusschen twee naburige pakhuizenstond kroop ze weg en wreef zich, kreunend van pijn, de magerearmen en schouders. Zij had geen traan gelaten, terwijl haar moederhaar mishandelde; 't eenige, wat zij gedaan had was, dat zij,toen die laatste schop haar op straat joeg, had geroepen: „En 't heitme toch niks geen zeer gedaan!" maar nu ze alleen was, stroomdende tranen haar over de wangen; ze balde de kleine vuisten, strekteze uit in de richting van moeders kelder, en fluisterde heesch tusschende tanden door: „O, dier! valsch dier, ik wou dat jij ook dood was."

Zóó was Kromme Krisje van school gegaan.

»Vollik!" roept een burgerman, terwijl hij in de kelderwoning, waarde weduwe Blok, „'n negotie van brandstoffen, enz. doet", een blikkenkan op de ruw houten toonbank neerzet.

„Een kan peterléum !" zegt hij tot het kleine scheefgegroeide meisje,dat min of meer hinkend uit den donkeren achterkelder komt.

„Maar één kan, baas Krijnse?" vraagt Krisje.„Zoo hinkeldepinkie, ben jij daar? — ja vandaag heb 'k niet meer

noodig; hè! hèl wat is 't koud!" en terwijl hij dit zegt, wrijft de man

Page 11: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

4 „KRO MME KRISJE. "

zijn rimpelige paarsige handen, en warmt ze dan, kruiselings over elkaargeslagen, onder zijn armen, terwijl hij van den eenen voet op denanderen trappelt.

„Heel koud, baas!" antwoordt het kind, dat inmiddels de blikkenkan uit de groote bus, die op het einde der toonbank staat, vult, eneven opziende vraagt: „Nog ies anders, baas ?"

„Voor vijf cente vuurmakers, een paar doossies lucifers en 'n boshout. Nou kind, je valt me meê, dat je al zóó helpe kan; je word'n heele meid, hoor_!"

Een vroolijk blosje vervangt voor een oogenblik de ziekelijke tintvan het kindergelaat, en er schiet een korte flikkering van genoegendoor de treurige grijze oogen, terwijl ze den kooper de vuurmakersvoortelt: „Da's tien, vijftien, achtien en twee is twintig. Nou de lucifers."

Op haar teenen staande, tracht zij een plank aan de muur te be-reiken; waarop eenige min of meer gebarsten stopflesschen staan, metlucifers, griffels en andere kleine artikelen gevuld.

Door de moeite die zij doet, om de „lucifers" te grijpen, wipt deplank, die te hoog voor haar kleine gestalte is, even op, en valt eenflesch met kaartjes, garen, band en knoopen, op den grond aan stukken.

„Kromme stommert! ben je weer aan den gang !" schreeuwt eensklapsde ruwe stem van Krisjes moeder, die op het gerinkel der glasschervenijlings naar voren komt.

Vrouw Blok is een lange, grof gebouwde, slordige vrouw, met eenvuile, witte muts op en een kleinen zwarten omslagdoek over deschouders. Haar vinnige oogen zien onheilspellend naar Krisje, dieéén oogenblik als beteuterd, met een vinger aan den mond, bij de ge-broken flesch staat, en dan plotseling met een behendige beweginglangs haar moeder heenglipt, zoodat de opgeheven hand haar doel mist.Zij tuimelt, door de wending, die zij maakt, tegen de opeengestapeldebossen hout, voelt even met haar hand aan haar voorhoofd, en hinktdan haastig de steenen keldertrap op naar de straat — haar toe-vluchtsoord.

„Hoe vin je nou zoo'n meid; ze deugt toch letterlijk voor niks —zoo'n kromme lastpost. — Au! — Ai! daar snij ik me ook nog. —Wat zou ze lache, als ze 't zag!" zegt vrouw Blok, terwijl ze haarduim in den mond steekt en op één knie liggend, de glazen schervenvan den steenen vloer raapt.

„Nou, nou, vrouw Blok, zóc erg sel 't met Krissie wel niet weze;je mot altijd bedenke, dat ze voor d'r eige toch ook een ongelukkigwurm is!" antwoordt half verwijtend de klant, die intusschen de saam-geknoopte punt van zijn rooden zakdoek losmaakt om er eenig gelduit te nemen.

„Dat komt, omdat jij d'r niet kent; ze houdt teugens andere d'reige mooi, en je mot toch bekenne, dat zoo'n kind 'n kruis is voor'n weduwvrouw, die der pleizier toch wel opken — mot je ook zwavel-stokken, baas ?"

„Vandaag niet, alleen nog 'n bos hout."„Assieblief! — Als ik d'r zoo aanzie, dan denk ik wel ereis: wat

heb ik nou wel gedaan, dat de lieve God mijn mei zoo'n kind mos

Page 12: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„KROMME KRISJE.” 5

straffe — da's dertien cente — of mos je een dubbele bos hebbe?"„Nee, zoo is 't goed — hum! een lot uit de loterij is zoo'n hinkelde-

pinkie nou juist niet — dat vat ik ook wel, maar wat zal je d'r aandoen!" is 't wijsgeerige antwoord.

„Och ja! je mot 't neme, zooals God 't blieft te geve."„Dat zeg je wèl — geef, me meteen nog 'n paar heiboenders —

groote."„Die ken je krijge, baas !" herneemt de praatzieke vrouw en zuchtend

voegt ze erbij:„An m'n andere dochter had ik nou eigenlijk ook niet veul rareteit.

'k Heb d'r om zoo te zegge nooit hartelijkheid van gehad. Ze is'n paar maande geleje met d'r man na Amerika gegaan."

Baas Krijnse denkt bij zichzelf: „Als je haar niet beter behandeldhebt, dan Krisje, is 't waarachtig ook geen wonder;" hij zegt het niet,hij is bang voor den grooten mond van vrouw Blok, en daarom schudthij op alles beteekende wijze het hoofd, terwijl hij een zacht: „'s Jonges!'s Jonges!" doet hooren.

Daarna zwijgen beiden een oogenblik, en zien elkander aan, terwijlze hun gedachten ieder voor zich houwen.

Plotseling zegt Krisjes moeder op een toon, alsof haar dat juist nuzoo inviel — in waarheid heeft zij er al eenige weken vroeger overgedacht:

„Zeg es, Krijnse, zou jij Kris niet kenne gebruike in je loods, omvodde en zoo uit te zoeke; as ze wih is ze handig genog."

„Hm! 'k heb zelf teugeswoordig werk, dat ik 'r kom."„Jij? — laat nou na je kijke! — jij ken d'r goed bij, Krijnse, dat

weet iedereen — en je hoeft 'r ommers niet dadelijk 't meeste tebetale; je ken altijd opkomme."

„Nou!" antwoordt de voddenbaas, die eigenlijk wel ooren heeft naardat voorstel, maar het verstandiger oordeelt, om dat niet al te gauwte toonen: „Ze zou misschien ouwe Gerrit wel 'n handje kenne helpe— maar je begrijpt, 't zou toch in de eerste weke probere weze en..."

„Jawel, dat spreekt van eiges — 'n paar weke voor niks en dan ?"„Nou! dan na-venant dat ze doet...."» Goed! dan bin ik d'r kwijt, want nou ze van school af is, zit ze

me hier al twee maande in de weg — ze is nou ruim twalef, en 'npaar cente ken je d'r al gauw late verdiene — die haal jij d'r makke-lijk uit."

,,Nou! we zelle reis kijke !" antwoordt de kooper, terwijl hij vertrekt.„Wel t'huis, baas — pas op de treeje; ze binne glibberig — zeg,

denk d'r nog ereis over !" roept vrouw Blok den man na, die op straatzich nog even omdraait en terugknikt als wilde hij zeggen: „Dat komtwel in orde."

Page 13: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

6 „KROMME KRISJE."

H.

,Napoléo-hon waar zijt gij gebleve,Napoléo-hon waar is uwe macht;Eertijds waart gij Kei-heizer van FrankrijkTerwijl ge nu op een ei-heiland versmacht."

Een oude, krakende, maar toch nog luide en vroolijke mannenstem,zingt met een sterk betoonde h in enkele woorden, waarvoor demelodie te slepend is, dit eentonige, ouderwetsche liedje.

't Klinkt over het open erf achter de loods van Krijnse, waar „OuweGerrit" die sedert jaren knecht bij den voddenbaas is, vodden en oudpapier zit te sorteeren.

Gerrit, in de buurt meestal alleen met den naam van „den ouwe" aan-geduid, zit onder het geteerde planken afdak, dat tegen den achtergevel

van de loods is aangebracht en gesteund wordt door een achttal verweerdehouten kolommen, die met haar eertijds vergulde kapiteelen er nietuitzien, alsof zij ooit bestemd waren, om door ruwe planken aan haarbasementen samengehouden, hokken te vormen, waarin allerlei ouderommel en gebroken huisraad ligt te verweeren en te beschimmelen.

De zon — 't is even na den middag en wart, echt warm zomerweer— werpt tusschen de snijdingen der muren van de belendende hoogepakhuizen en over de roode pannen daken van een paar lage huisjesheen, een vroolijke plek helder licht op de klinkertjes, waarmede heterf is bestraat. Aan eene zijde teekent het licht op den grond, metdonkere schaduw, den top van een schoorsteen of een dak af en nieuws-gierig gluurt het door de reten der geteerde planken, naar de witte enbonte vodden, die op een hoop voor Gerrit liggen; het kaatst, mettintelende kracht vonkend, terug op enkele stukjes blik, die tusschende lompen zijn verdwaald geraakt en spiegelt zich met duizendkleurig-weerschijnende schakeeringen in de verweerde glasscherven, die tegenden muur van een der belendende pakhuizen opgehoopt liggen.

Langs de klep van Gerrit's stoffige pet danst een glimlichtje, eenzonnestraaltje, heen en weer, en zoodra hij zijn hoofd even opheft,glijdt het langs de punt van zijn min of meer gebogen neus tot in zijnbaard en verlicht voor een oogenblik die bijna spierwitte haren, omdadelijk daarop weer te verdwijnen en zich te hechten aan de vinger-toppen van zijn gerimpelde, stramme handen, die zich regelmatig naarlinks en rechts bewegen, als zij de papieren en lappen, die Gerritsorteert, in de naast hem staande manden werpen.

Nu en dan staakt hij even zijn arbeid en zijn liedje, om een naasthem op den grond zittend meisje toe te voegen: „Uitkijken, Krissie —je gooit verkeerd, meid; — pampier bij pampier, en wit bij wit, hoor!"

Een aantal brutale musschen zitten boven in de schaduw van hetafdak, op de latten, die de bovenranden der kolommen aan elkaar ver-binden, en de vogels zien met hun kleine zwarte, schrandere oogen enschuin gehouden kopjes, nieuwsgierig naar den ouden man, die zingend

Page 14: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

» KROMME KRISJE." 7

voort werkt. Zij wachten op de kruimels van Gerrits brood, en schijnente weten, dat het niet lang meer zal duren, vóór „de ouwe" zijn mid-dagboterham gaat eten — en zij zijn gewoon hun deel van dat karigmaal te komen eischen en.... te ontvangen.

't Is alsof de eene vogel aan den anderen vertelt: „Bij Gerrit moetje wezen — hij heeft wat voor gen arm dier over!" want eiken dagkomen er meer tafelschuimers ore( bij zijn „lunch" tegenwoordig te zijn.Enkele, die hem lang kennen en goed met hem bevriend zijn geraakt,durven zelfs de vrijheid nemen, om op zijn houten been, dat hij meestalals een staak recht voor zich uitstrekt, te gaan zitten.

Ze blijven doodkalm op hun plaats en vliegen eerst weg als hij dehouten stelt heen en weer beweegt, en hun, in zijn baard lachend, toe-voegt: „Brutaal tuig! wil jelui mijn loopstok wel ereis met rust late?"

Toen Krisje die uitdrukking voor 't eerst hoorde, keek zij verwonderdop, maar schoot vervolgens in een helderen, vroolijken lach, omdat„de ouwe" haar met een ernstig gelaat aanziende, er bijvoegde: „Weetje, Krissie! dat kan ik niet vele — dat kriebelt me zoo op m'n poot!"

Gerrit is oud, heel oud — maar, zooals hijzelf zegt: „nog niet vankoek" en al heeft hij nu en dan last van „rimmetiek" en „trekkigheid"in zijn armen en rug, „hij mag d'r nog wel wezen," zegt de geheelebuurt. Volgens zijn eigen bewering heeft hij nog een jong hart, en kanhij „makkelijk honderd jaren worden, als 't God maar belieft en hij meeen stuk brood geeft."

Nu! gezond is hij, al heeft hij maar één been en een vinger te weinigaan de linkerhand.

„Mijn ééne poot is bij vergissing bij Leuven voor de fortifikazieblijve ligge en m'n vinger hebbe ze me bij Waterloo afgehakt; maar'n mensch kan daarom toch wel leve en oud worde, dat zie je!" zegthij opgeruimd, als men er hem naar vraagt.

Gerrit vertelt graag van „Napoleon en den Franschen tijd" en over't jaar '30 is hij nooit uitgepraat.

„Zie je die schram over m'n neus en m'n wang ?" vraagt hij dikwijls.„Dat is een presentje van een kozak, die wou me effe om zeep helpe,maar Gerrit was d'r zelf bij, hoorie? ik zei: ho maar, leelijke hottentot!en 'k schoot 'm met m'n spuit 'n gat in z'n maag, dat ie z'n leve langgeen ratjetoe meer binne kon houwe."

Als hij zoo aan 't vertellen ging, had iedereen schik ' in den ouden,vroolijken man, die zoovéél had ondervonden en zoo jolig en opgeruimdkon praten over de ontberingen en vermoeienissen in den harden tijd,dien hij had beleefd.

„Ik heb kou geleje aan de Beresina — kou, dat 's nachts m'n neusan me voete vastvroor, zoowaar as ik nooit lieg!" zei hij lachend. „Zehebbe me te Moskou bijna gepiept als 'n kastanje, en in het jaar '30ben ik een halve dag lang in 't water gesopt als een papbeschuit, maartoch leeft Gerrit nog — arm, oud en vroolijk — dat komt omdat ienooit z'n kop liet hange. Ik heb altijd maar gedocht: 't Kon nog ergeren — lutje leeft nog!"Dan schoof hij zijn pet achterover, zoodat zijn glimmende kale schedel

een oogenblik zichtbaar werd, stak „een krommertje" op, drukte met

Page 15: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

8 „KROMME KRISJE."

zijn voorvinger de brandende tabak stevig aan in den kop, blies eendikke rookwolk uit en zong:

„Bij Waterloo heb ik gestreênVoor Nederland en voor den Koning.Te Leuven kreeg ik mijn houten beenEn een pensioen voor mijn belooning" (bis).

Deze variant op het oude liedje had hijzelf gemaakt, misschien weluit blijdschap, dat hij een pensioentje had gekregen van f 175.— perjaar. 't Was wel een klein inkomen, maar in ieder geval toch „eenappeltje voor de dorst," zei de oude man en meesmuilend voegde hijer bij: „Je mot 't metale kruis er bij rekene; die dinge koste duur —en een been is waarachtig ook niet meer waard, want m'n vinger kenje niet meer meêtelle, dat's maar toegift."

Getrouwd was Gerrit nooit geweest, „Dat's de grootste gekheid, die'n mensch doen kan," hield hij vol, ,en je hoeft daarom toch niet alseen kluizenaar te leve; ik heb in m'n jonge jaren genogt last van devrouwtjes gehad, maar ik had ze in de gate; ik nam ze voor lief, zooalsze ware." -' Dan knipoogde hij op zijn manier guitig en voegde er bij:„Trouwe? niet noodig! — geöbelesseerd, merci! — Als je eenmaal ge-wend bent aan je vrijigheid, ken je zoo'n knorrig huismeubel best misse."

Zóó kwam het, dat hij kind noch kraai bezat — neen! een kraaihad hij wel en nog wel een kraai die, evenals hij, „invalide" was.

De vogel was eenmaal met een gebroken poot op het erf komenvliegen en Gerrit, medelijdend van aard als hij was, had haar zoo goedhij kon verbonden en gekoesterd, daarna gekortwiekt en bij zich ge-houden.

Wanneer hij in de loods bezig was, zat „Ka", zoo had de oude mande kraai gedoopt, omdat de vogel, gelijk hij beweerde, „d'r eigen naamriep," in zijn nabijheid en keek deftig van een of andere verhoogingnaar beneden. Wanneer er niemand was, waarmee Gerrit spreken kon,was „Ka" het, tot wie hij het woord richtte, en het scheen bijna alsofde kraai hem verstond, want met ernstig knikken of op en neer wippenen hevige snavelhouwen op een of ander voorwerp, beantwoordde zijde gezegden van haar meester.

Was Gerrit aan 't sorteeren van papier, en vond hij soms een ouderekening of kwitantie daar tusschen, dan zei hij: „Kijk, Ka! dat'siemand die meer cente had dan je baas," en de vogel keek wijsgeerig,schuin naar 't papier, fladderde op Gerrit's schouder, wreef zijn snaveltegen zijn groezelige jas_ en riep: „Ka! Ka! Ka!" als lachte zij overdie aardigheid.

Als 't tijd van uitscheiden was, en Gerrit zich gereedmaakte, omnaar zijn kamertje te gaan, zat „Ka" hem reeds bij de deur van deloods op te wachten en maakte bij wijze van groet een wippendebuiging. Dan pakte „de ouwe,' den vogel beet, met de woorden: „Wouje mee naar de slaapzaal? Komaan dan maar! je bent toch ook eenoude mankpoot, zonder pensioen — voorwaarts marsch!"

„Gerrit en Ka", de buurt noemde die twee namen in eenen adem,

Page 16: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„KROMME KRISJE.” 9

omdat de man en de vogel altijd bij elkaar waren, maar toen Krisjevan vrouw Blok, voorgoed bij „den ouwe" kwam, sprak de buurt vanGerrit, Kris en Ka, want het kleine meisje werd plotseling „de derdein het verbond."

„Ouwe Gerrit was dadelijk haar vriend geworden, toen baas Krijnsehaar bij hem in de loods bracht en zei: „Daar heb je Kromme Krisvan vrouw Blok — zet 'r maar bij je aan 't sorteere; we kenne nogwel 'n handreiking gebruike"

Bedeesd stond het kind voor „den ouwe" dien zij zeer goed kende,en met andere kinderen uit de buurt dikwijls had geplaagd of in 'tooitje genomen. Zij zag hem schuw en van ter zijde aan, als vroegzij zonder te spreken: „Wat zeg je dáár wel van?" maar vol kinder-lijk vertrouwen sloeg zij de oogen naar hem op, toen zijnvriendelijkeoude stem haar toevoegde:

„Zoo! zoo! kom jij ons gezelschap kouwe, kleine Satan?"Maar in dat „kleinp Satan" klonk iets zoo goedigs en vriendelijks,

dat het kind onmiddellijk als bij instinkt gevoelde, dat de oude mandie er zoo stoffig en vies uitzag, zoo geheel in overeenstemming metzijn omgeving, oud en verschoten was, beter voor haar zou zijn dan„moeder", die eiken dag meer en harder schold en sloeg.

Nauwelijks een maand later had „Ouwe Gerrit een verovering ge-maakt," waarover de jonge knappe soldaat van 't groote leger, inzijn tijd, hartelijk zou gelachen hebben.

Kromme Kris namelijk was letterlijk niet van hem „af te slaan."Zij volgde hem als zijn schaduw; ze keek hem naar de oogen, en zouvoor één vriendelijk woord van den Ouwe door een vuur zijn gevlogen.

Kwam hij 's morgens in de loods, zijn bankje stond gereed; greephij naar zijn pijp. Krisje gaf hem die, gestopt en wel, aan en zijnkoffie, die hij vroeger altijd zelf bij de koffievrouw haalde, stonddampend voor hem, eer hij er nog om had gevraagd.

Wanneer hij bij 't sorteeren, in de loods of onder het afdak zittend,zong, van:

„Napoléo-hon waar zijn uw soldate,Napoléo-hon waar is uw kroon;Nu zijt gij alleen en verla-ha-ateVerstoo-hote van rijk en van troon." (bis).

hing kleine Kris als 't ware aan zijn lippen; zoodra hij ophield metzingen, vroeg ze: „toe ouwe, — nog 'n versie, toe !" en glimlachendvoldeed de zanger aan dat verzoek.

Dankbaarder toehoordster had „de ouwe" nog nooit gehad voor zijnverhalen van „'t jaar '30 en de Belsekers." Zij keek hem voortdurendmet glinsterende oogen en open mond aan; een omstandigheid diehem herhaalderlijk deed zeggen: „Kom an, kleine meid, doe je mena-geketel dicht en maak voort — prate en breie, anders schei ik eruit hoor!" Die bedreiging was voldoende, om haar met verdubbeldesnelheid te doen werken: dan vlogen de lappen en papieren in de ver-schillende manden, dat het een lust was om te zien, en Ka hipte rond

Page 17: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

10 „KROMME KRISJE."

bij den hoop of sprong op den rand der mand en hakte met haar sna-vel naar de papieren die voorbijvlogen.

Gerrit kon ook zoo „allemenschelijk" aardig vertellen van die Blauw-kielen en slaapmutsen van Belsekers, die zoo afgerazend den spatzetten als er geroepen werd: „Allo, verdikke! doar komen de 011an-ders oan."

„'t Is of je er bij bent," dacht Krisje, als haar vriend verhaalde,hoe „Napoléon bij Waterloo op z'n bobbert kreeg" en dat de Prinsvan Oranje een jonge van Jan de Wit was, die zooveel in de melkte brokke had, dat ie alle dagen 'n flesch wijn op z'n tafel vond.

Hoe dikwijls hij ook van de „Beresina" of van de „grooten brand"vertelde, zij hoorde het telkens weer met het grootste genot aan. 'tKlonk ook zoo wonderlijk mooi, als de ouwe zei:

„Zie je, Kris — Napoleon had zooveel als ie maar hebbe kon, maartoen stakken 'm de broodkrummels, vat je? In Rusland wou ie ookde baas gaan spele, maar dat was mis! Onze lieve Heer zei: „Homaar! Napoléon — niet alles, maat! — Een ander ook wat van destokvischvelle — en toe liet Hij 't vrieze, dat je je lache kon houwe.Zie je, dat deè Hij nou om de Russe 'n handle te helpe, want soldate.... Nee! dat ware ze niet — dat ware wij!"

Wanneer ouwe Gerrit dat woord „wij" uitsprak, tintelden zijn oudeoogen en richtte hij zich nog met zooveel fierheid op, dat men dui-delijk kon zien, dat hij eenmaal „'n schoone kerel" moest zijn ge-weest.

„Zie je, kind! die Kozakke ware eigenlijk meer wilde Hottentotte;ze hadde niet eens 't benul van d'r paarde te late beslaan en Brrr!wat 'n goor volk, ze ate kaarse, zóó maar 'n dikke zes, án de pitgehouwe in d'r lui mond en dan gleed ie na binnen — geoblesseerd— smakelijk ete! — dat zou jou niet smake, hé vlaskop ?" Soms hieldhij dan een oogenblik zijn hand op Krisjes hoofd, en 't was een paarkeer gebeurd, dat het meisje plotseling die hand eenige malen methaar magere vingers aaide; een beweging die Gerrit verwonderd deedvragen: „Wat doe je nou, kleine Satan! veeg je m'n hand af?"

Indien vrouw Blok slechts eenige opmerkingsgave had bezeten, zouzij hebben kunnen merken, dat in het gemoed van haar dochtertjelangzaam aan eene verandering ten goede kwam, want Krisje verdroeggeduldiger dan vroeger, moeders slecht humeur en scheldwoorden;klappen kreeg ze niet meer zoo dikwijls, omdat zij minder in denkelder was en elke week een paar centen meer t' huis bracht.

't Kind was stiller geworden dan vroeger, 't hielp meè aan de nego-tie als 't thuis was, maar 's avonds, Zondags en ook in de week,zoodra zij er slechts even kans toe zag, zat zij stil in een hoekje telezen, in oude boeken en fragmenten van boeken, die Gerrit voorhaar in den rommel in de loods had opgezocht. „Ze leien er tochvoor niemendal," zei de ouwe. Ga jij dus je gang maar, kind; haalje hartje maar ereis op — ik was in mijn -.jonge jare ook een liefhebber,maar nou heb ik 't 's avonds met men oogen te kwaad en ga ikliever bijtijds „den poetszak" in.

Wat Krisje las, daarom bekommerde hij zich weinig, en 't was ook

Page 18: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„KROMME KRISJE” 11

volgens zijn meening ' van geheel ondergeschikt belang. „Een boek iseen boek en de leugens die er in staan, benne alemaal eve,en't zelfde— da's net as met de krante," zei Gerrit, die zich noch om de „polle-tiek" noch om de „redenaasies van de groote lui" bekommerde; „'tkon hem — allemaal geen zier schele. Hij was tevreden als ze hemmaar met rust zijn pensioentje lieten houwen en geen oorlog meermaakten," want beweerde hij: „oorlog mot je van dichte bij hebbe ge-zien, om te wete dat het een ergere bezoeking is dan de pokke."

Krisjes moeder was plotseling overleden; wat haar gescheeld hadwist eigenlijk niemand, maar op een morgen — bijna een jaar nadathet meisje bij den voddenbaas was gekomen, vond zij haar moederdood op het armoedige bed.

Vrouw Blok had zeker „een tak van 'n broerte gehad" zeiden deburen en hoofdschuddend voegden zij erbij: „Krissie is d'r niet eensdoor veralteerd of bedroefd — wat 'n kind! wat een kind !"

Neen! smart kon „Kromme Kris" niet voelen over 't heengaan vaneen moeder, die de schrik van haar kindsheid was geweest; wel voeldezij een zekere leegte, toen zij er aan dacht, dat die kijvende stemwaaraan zij gewend was geraakt, als aan iets dat bij 't woord „'thuis"behoorde zich nu nooit meer zou verheffen. Zij had nu geen thuis meer, zewas alleen, heelemaal alleen," „Ze was wel een onverschillige; riëelschande !" zeien de buren, en niemand bekommerde zich om 't kind,dat met droge oogen de gasthuismand, die het lijk van haar moederinhield, zag wegdragen. De kelder was gesloten geworden, en de sleutelaan den huisbaas gebracht, die natuurlijk beslag op , 't beetje winkel-voorraad en 't weinige huisraad zou leggen voor'de achterstallige huur.

Krisje zelf was dien dag als naar gewoonte naar de loods gegaan.„De Ouwe" had haar alleen gezegd: „Hm! Hum! is je moeder dood,kind; dat 's gauw gebeurd, hoor !" en had verder zwijgend zijn werkgedaan, totdat baas Krijnse kwam.

„Da's een dankzegging voor d'r waard !" beweerde deze, vrij cynischtot Gerrit, en met een hoofdwenk naar 't meisje, dat op 't erf met sor-teeren bezig was, zei hij: „Nou zal hinkeldepinkie naar 't weeshuismotten, en wij zitte weer zonder — Afijn! voor haar 'n ander, maar't is jammer: ze begon jou al aardig in de hand te werken."

„Nou, dat mag je wel zeggen — ik zal d'r erg misse, baas," ant-woordde de Ouwe, ,,'ant 't is een heele gezelligheid voor me — ikben nou goed an d'r gewend — vief is ze ook — en uwe krijgt zoogauw geen andere duvelstoejager, die zoo voortmaakt voor 'n paarcente" en meteen knipoogde hij tegen den baas, alsof hij zeggen wou..."en jij betaalt niet graag veel."

„Ouwe Gerrit" bleef na dat gesprek den ganschen dag in zichzelfgekeerd; hij sprak bijna geen woord tot Krisje, die eveneens zwijgendvoortwerkte. De kraai zat op een verroeste kolomkachel en keek ophaar slimme vogelmanier, met schuingehouden kop, op beiden neer, alspeinzend over wat die twee toch wel 'dachten.

Page 19: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

1Z „KROMME KRISJE."

't Werd tijd van ophouden; Kris stond op, schudde langzaam stof enprullen van haar voorschoot en bleef toen dralend toeven; besluitelooszag „de ouwe" haar aan.

Eindelijk zei hij: „Kom és hier, Krissie!"Zij kwam en bleef zwijgend, met haar armen in haar boezelaar ge-

rold, voor hem staan.Met zijn rechterhand haar scherp kinnetje opheffend, vroeg hij

zacht en meêwarig: „En waar zal jij nou belande, kind?"„Dat weet ik niet, ouwe" — 't meisje haalde, met een moedeloozen

zucht, de schouders op.,,Hm! Hm! dat ziet er gek voor je uit."„Ja, ouwe, maar ik kan 't niet helpe."„Nee, waarachtig niet — zeg! wil je bij mijn komme in m'n kamertje.

je weet wel, dáár," -- hij wees met zijn duim achter zich — „dáárnaast de.. ."

Hij kon niet uitspreken, want eensklaps had Kromme Kris zichtegen hem aangedrukt, haar beide magere handjes grepen zijn linker-hand en zachtjes zei ze: „Ja! Ja! — asjeblief."Wat waren die grijze kinderoogen plotseling mooi geworden, door den

dankbaren glans die er uit straalde, toen zij 1m opzagen, terwijl dekleine mond nogmaals zei: „O! — Assieblief! Wat ben jij toch goed,Ouwe !"

» Stil! 'k ben maar een ouwe, smerige kerel, vat je ? maar je kentbij me bivakkeere, kind, op den grond. 't Ken niet anders, maar hongerof kou zal je ten minste niet lije" — hij klopte haar op dewang — we benne ommers al zoolang goeie maatjes, dat we 't samenwel zelle rooie."

„Ja! Ja!" Krisje begon eensklaps te schreien.„Wat weerga, huil jij — da's wat nieuws, dat heb ik nog niet van

je gezien. Allo! gauw, hijsch je trane op — daar hou ik niet van."„O, ouwe !"„Koest nou! ik doe 't ommers alleen voor m'n gezelligheid. Stil dan!

geen nattigheid! daar heb ik genogt van gehad in 't jaar dertig —Kijk! nou lach je weer hè, malle meid! — je bent presies 'n weerhaan— ja, 't is goed, hoor! — laat me handen nou assieblief met rust."

Daar fladderde de kraai op den schouder van den ouden man, enalsof zij om inlichting verzocht, sloeg ze haar snavel tegen zijn ooraan, zacht krassend: „Ka! Ka! Kaka .."

„Weet je wat ze me daar vraagt, Kris ?" zei Gerrit, met eenoolijken glimlach op zijn goedig oud gezicht.

„Nee, wat dan ?" klonk het kinderlijk terug.„Ze wil wete of je wel breie kan, wat ze heit van morge gezien, dat

m'n kous de tering krijgt."Een frissche, hartelijke kinderlach daverde door de loods, langs den

gebroken en bestoven rommel, en zelf nog glimlachend nam de knechtvan den voddenbaas zijn kleine gast bij de hand.

„Sakkeloot!" riep hij, „nou zal 't deftig worde bij ouwe Gerrit, nouie 'n huishoudster krijgt. Bataillon voorwaarts, marsch ! — Ka! hou jebalans! Een, twee, één twee!"

Page 20: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„KROMME KRISJE” 13

Zoo ging het drietal naar „huis."

III.

Het „huis" van den ouwe was niet meer dan een klein kamertjemet een bedstede er in, en een berghok, samen een kleinen stal vormend,die aan de loods was uitgebouwd.

Baas Krijnse, die zelf een eind verder in de straat, in zijn oud-roestwinkel woonde, had jaren geleden, toen Gerrit in zijn dienst kwam,dat schamele verblijf kosteloos aan hem afgestaan, maar die gunst bijhet bepalen an het weekloon, ruim genoeg in aanmerking genomen.

De oude man had die kleine ruimte zoo goed en kwaad als 't gingtot een menschelijk verblijf ingericht, waar hij trouwens niet veel andersdeed dan slapen, want den ganschen dag en een groot deel van denavond was hij aan 't werk in de loods. Toen Krisje bij hem kwam,begreep hij echter dat zijn woning wel wat al te eenvoudig was in-gericht. We zelle an de slag motte, kleine Kris," zei hij vroolijk„want nou ik 'n dame in huis heb, mot 't fijner bij me worde."

Hij haalde alles, wat hem nog eenigszins bruikbaar scheen, en ophuisraad geleek, uit de loods en bracht het in zijn kamer; Gerrit haddestijds, èn wat de kleur van zijn kleeding èn wat zijn doen en latenbetrof, iets van een ouden rat, die alles, wat hem begeerlijk voorkwam,in zijn nest sleepte.

Kromme Kris hielp dapper mee. 't Kind was handiger en vindingrijkerdan men van haar zou hebben verwacht, en vond menig bruikbaarartikel, dat door hem over 't hoofd was gezien.

Na verloop van een paar weken had het kamertje een geheel anderaanzien gekregen; de vloer was goed geschrobd; het Benig venster,dat op het erf uitzag, had weer heldere, groene ruitjes gekregen, enin het berghok had Gerrit een oude potkachel geplaatst, die trotschzijn, uit ongelijksoortige einden samengestelde pijp uit het dak stak.En op die kachel stonden eindelijk in een ijzeren pan wortelen, uienen aardappelen te koken. „Ze zouë nou maar d'r eigen menage gaandoen!" had de oude man tot Krisje gezegd, en zijn „marketenster",zoo noemde hij schertsend het meisje, had in de handen geklapt vanpleizier, toen zij 't hoorde.

Sedert jaren had „de ouwe" Of alleen met brood, Of in de gaarkeukenzijn middagmaal gedaan, maar nu zou hij „prebeeren of 't ging metde cantine."

Op dien eersten middag, dat ze samen hun hutspot aten, zei Gerritmet vollen mond, genoeglijk glimlachend:

„Weerlichtsche kleine Satan, je valt me razend meê — je zal meverwenne — ik word op m'n oude dag nog 'n Pacha" en met welge-vallen leunde hij achterover in den ouden leudstoel, dien Krisje uit denrommel had opgezocht en waarvan zij de ontbrekende zitting had

Page 21: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

14 „KROMME KRISJE."

vervangen door een plank, bedekt met, een kussen, uit oude lappenen een wollen doek, een erfstuk van vrouw Blok, vervaardigd.

„Zit je nou lekker, ouwe ?" vroeg Krisje, haar mond afvegend.As een koning, kind."„Wil je nog wat.„Ik heb genogt — en jij ?"„'k Heb ook genogt."„Zoo! — doe dan je hande same en zeg: „Dankie onze lieve heer!"Verwonderd keek Krisje hem aan.„Nou! — is 't je niet de peine waard? — och kind! ik heb dat

stukkie ouwerwetsche vroomigheid nog uit 't Weeshuis overgehouwe,en 't heit me nooit in de weg gezete. Ja, ik vergat het vroeger welereis, maar nou ik hier zoo op me gemak zit, komt 't weer bove." —Gerrit nam zijn pet af, hield die een oogenblik voor de oogen, en zag,toen hij die weer opzette, dat Krisje de saamgevouwen handen optafel hield en de gesloten oogen opende.

„Zoo is 't goed, meid — wat heb ie gezegd ?"„Dankie onze lieve heer!"„Dat's ook genoeg — Hij weet wel hoe je 't meent."Krisje bleef voorovergebogen, met de gevouwen handen op tafel

geleund zitten, en zag Gerrit vragend, met heldere oogen, aan:„Wou je wat meid ?"„Ben jij in 't weeshuis geweest, ouwe ?"„Ja — 'k heb m'n vader en moeder nooit gekend" — hij wachte

even — „Zie je, 't eenige wat ik wel zou hebbe wille wete is...."„Wat ?";,Hoe ze d'r uitzage."„Och!"„Ja! want de vader van 't weeshuis zei altijd, dat 't zulke knappe,

fatsoenlijke mensche ware. — Afijn, misschien kom ik ze te avond ofmorge wel ereis in de Hemel tege, als ik er ten minste ook kom —maar hoe ik ze zal herkenne mag Joost wete."

„Zou ik me moeder dan oók in de Hemel weerom zien ?" vroegKrisje met een zekeren angst in haar stem.

„Nee, kind, daar is geen nood voor, hou je maar gedekt, hoor! —die zal je niet meer afkloppe."

„Maar...."„Nou.. "„Jou zie ik wel, he?"» Mijn — wat bedoel je, Kris?"„Jij komt wel in de hemel, want jij bent goed, ouwe — heel goed

en de meester op school zei altijd. . die meester zei, kan me niet schele, want ik heb nog niks

geen lust om te gaan verkasse; 'k heb 't nou goed en alle veranderingis geen verbetering. — Zeg! Kris...." hij poosde even en zag 't meisjeoplettend aan.

„Ouwe ?",,Je ziet er al veel beter uit dan vroeger — je knapt op, kind; 't is

waarachtig of je groeit. Zeg, marketenster, hoe komt dat ?"

Page 22: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

,, ROMME KRISJE." 15

Gerrit leunde achterover in zijn stoel, stak zijn krommertje op enkeek, over den dampenden pijpekop heen naar Krisje, die met haargrijze, glinsterende oogen hem een oogenblik vlak in 't vriendelijklachende gelaat zag, voor zij zachtjes antwoordde:

„Ik ben hier ook zoo gelukkig, ouwe."

"Gelukkig!" — 't Is toch een volkomen betrekkelijk begrip, dat vangelukkig zijn, want Krisje voelde zich gelukkig op een plaats in eeneomgeving, die menigeen met afschuw zou hebben vervuld.

„'t Was waarlijk geen benijdenswaardig verblijf dat dompige kamertje,door de kleine tafel, een kastje, den stoel van Gerrit en een bankje,Krisje's zitplaats, bijna geheel ingenomen.

Het meisje sliep op een stroomatras, die „als ze bivakkeerde" werdneergelegd; zij dekte zich slechts met een oude deken toe, maar zijsliep gerust, daar onder die molmende tafel; ze werd niet meer opge-schrikt uit haar slaap door ruwe scheldwoorden of een schop tegenhaar tengere ledematen.

't Hinderde haar niet dat de houtworm boven haar hoofd zijn ver-nielingswerk voortzette; zij hoorde zijn boren niet; zij voelde ook hetwitte poeierige stof niet, dat in kleine hoopjes op haar gelaat viel; zijsliep immers den vasten slaap der jeugd, zonder zorg, want — zewas „Gelukkig."

En Gerrit — hij was nog opgeruimder geworden; zijn tachtig jarendrukten hem in 't minst niet; hij voelde ze nauwelijks, in elk gevalminder dan vroeger, want — zóó zei hij zelf tegen baas Krijnse: „Ikmerk nou, dat ik 't vroeger toch eenzelvig had; die kleine meid is danook zoo weergaasch handig; wil je wel geloove, dat zij er nou al deslag van heit, om me 's morgens m'n loopstok an te schroeven —dáár had ik vroeger altijd 't meeste last meê."

Krijnse haalde de schouders op en lachte heimelijk, alsof hij dacht:„Ouwe man, je wordt kindsch," maar hij liet Gerrit begaan en knordeer zelfs niet over, dat nu en dan een stuk oud huisraad of „rommel"uit de loods verhuisde naar „'t hoofdkwartier en de cantine," zooalsGerrit, sedert Krisje bij hem was, zijn verblijf noemde.

De, eenige die iets minder gelukkig scheen dan de anderen, was „Ka",die haar warme slaapplaats voor een mandje in de loods had moetenruilen. „Die Ka maakt hier 's nachts m'n boel te vuil; ze mot weg!"zei Krisje, en Gerrit antwoordde, even aan de klep van zijn pet tik-kend: „Zoo as je 't kommandeert, is 't goed, k'rnel."

Vroeger ging „de ouwe" altijd met de kippen op stok," want 't wasde peine niet waard om voor hem alleen licht op te steken," maar, nuhad hij een kleine petroleumlamp aangeschaft en liet zich 's avonds dekrant voorlezen. Al waren 't kranten van, de hemel mocht weten welkendag, er stond toch altijd wel iets in van 'n moord, 'n ongeluk of 'na}tder nieuwtje en — Krisje las die zoo graag — hèm kon 't minderschelen.

Soms vielen, terwijl ze hem voorlas, Gerrits oogen langzaam toe en

Page 23: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

I6 „KROMME KRISJE."

zakte 't hoofd hem zachtjes op de borst; dat merkte Krisje dan wel,maar ze bleef voortlezen, nu en dan steelswijze opziende, of hij „door-poeierde," dat noemde hij zelf zoo. Als de ouwe dan goed en welwas ingedut, hief zij de oogen op, en zag lang, met wonderlijk zachtentrek op haar gelaat naar den slapenden man. Zij keek naar zijn grij-zen baard en den goedigen trek om zijn, mond, naar zijn borsteligewitte wenkkrauwen en naar zijn kaal glimmend hoofd, waarop 'tlamplicht een warmen, geligen schijn goot. Dan stond ze eindelijkstilletjes op ging naast hem zitten zonder dat hij 't merkte, lei voor-zichtig, zacht, haar hoofd tegen zijn arm en zag naar hem op, meteen uitdrukking in haar oogen, als van een trouwen hond, die zijnslapenden meester bewaakt.

Zoodra de ouwe" slechts een beweging maakte, of half ontwakendzuchtte, was zij weer op haar plaats en las verder, totdat hij wakkerwordend haar met lodderige oogen aanzag.

„Heb je lekker geslapen, ouwe ?" vroeg zij dan.„Ik — waarachtig niet; 'k heb alles gehoord — alles; 't was heel

mooi, maar ik deé m'n oogen dicht voor 't licht, — Kom Krissie!nou motte we taptoe make — morge is d'r weer 'n dag —" en op-staande zette hij dikwijls de holle hand voor den mond, lachte entoeterde er doorheen: „Tà — tá — tà — tá — naar bed, naar bed!—"de melodie van de taptoe.

IV.

Vier jaren zijn verloopen; ouwe Gerrit en Kris hebben het gedurendedien tijd opperbest samen kunnen vinden; zij hebben met elkaar ge-werkt en zijn, voor hun doen, gelukkig geweest.

Menigmaal zegt „de Ouwe" tegen baas Krijnse: „'k heb 'n goeieouwe dag gekrege door die kleine Kris; ze is bij de handvoor drie,ze attekeert het werk, dat 't 'n lust is en ze verdient de hemelin mijn."

Het hoofdkwartier is nog zooals het was, oud en vaal, maar tochbewijzen een paar heele stoelen, een betere tafel en een behangsel-papier, door Krisje eigenhandig op de houten wanden geplakt, dat defirma „Gerrit en Kris" niet achteruit is gegaan.

De huishoudster doet haar plicht en houdt aan alles de hand, datbewijst de glimmend geschuurde koffieketel, zoowel als 't koperentabakskomfoor, dat, op de tafel prijkend, iederen lichtstraal met goudenglans weerkaatst. In de „cantine" heeft Gerrit reeds lang geleden eenbedsteê getimmerd, hij heeft er schik in gehad, dat hij, zoo oud alshij was, nog zoo'n „timmerasie" kon maken en toen ze klaar was,Krisje met haar nieuwe slaapplaats verrast en deftig front voor haarmakend gezegd: „Marketenster! we breke 't bivak op — je krib isklaar."

Page 24: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„KROMME KRISJE.” 17

De kraai is sedert een paar jaar dood. „Jammer voor 't stommedier," zei de Ouwe, toen hij ze met Krisje in een hoek van 't erfonder den grond stopte, en ernstig voegde hij er bij: „Dat's de eerstevan ons drieë, die de kraaid-marsch blaast; nou ben ik 't eerst aande beurt."

Kromme Kris is grccoter geworden; wel is zij klein en tenger voorzeventien jaar, maar het smalle, bleeke gezichtje met de ernstige grooteoogen doet haar, als ze zit, ouder schijnen dan ze werkelijk is.

„Ze verdiende de hemel aan hèm!" had ouwe Gerrit tegen denvoddenbaas gezegd en dat was zoo, vooral sinds hij nagenoeg blindwas geworden.

Voor twee jaren was de oude over zijn oogen gaan klagen: „'k Weetniet wat 't is, meid — maar ik zie alles door een mist, en de „fok"helpt me niemendal — als 'k maar niet blind mot worde op m'nouwe dag."

't Werd hoe langer hoe erger, en eindelijk was zijn gezicht zoozeerafgenomen, dat hij nog slechts in de loods of op 't erf alleen konloopen en op 't gevoel eenig werk doen.

„Hij wordt stekeblind, daar is niets aan te verhelpen!" had de doktertegen Kris gezegd, toen zij met dikke tranen op de wangen en eenflauwe hoop in 't hart vóór hem stond en vroeg: „Als ie nou eris'n heele beste dure bril kreeg ?" Maar 't antwoord was geweest: „Voorchorioiditis helpt geen bril, kind!" — Krisje wist niet wat die naambeduidde, maar ze begreep dat het zelfs niet zou baten, al besteeddezij ook het weinige geld, dat ze bespaard had, aan den 'duursten,besten bril, die er bestond en daarom zuchte zij in stilte: „Och arme,goeie ouwe!"

Baas Krijnse bromde in 't eerst: „Hm! hij wordt sukkelend; hij doetz'n werk maar half — dàt heb je er van, als je mensche te lang inje dienst houdt!" maar toen Gerrits oogen al erger en erger werden,zei hij op een Zaterdagavond bij 't afrekenen tegen Krisje: „'t gaatzóó niet langer met den ouwe: hij mot maar gedaan neme."

„Gedaan neme ?" vroeg 't meisje. „Hij ?"„Wie anders? Ik kan toch geen blinden knecht houwe?"„Maar baas, wou je den ouwe dan maar zóó opeens...."„Gedaan geve? — Natuurlijk! ik hou 'm niet voor me pleizier

en.... hij heit ommers z'n pensioen."„Maar hij is bijna vijf en tachtig..."„Dat weet ik wel."„En hij is zoo heel lang bij je geweest."„Daar mag ie blij om weze; hij heit al die tijd 'n goed stuk brood

bij me gehad."Een verachtelijke blik trof Krijnse, toen Krisje antwoordde: „En wou

je 'm dan nu maar zóó an den dijk zette ?"„Nou! — Hm! — Hij kan misschien wel in 't gesticht komme..."„Nee baas! dat kan je niet meene.",,Wis en waarachtig wel — 'k zal 'm strakkies zegge, dat..."Plotseling ging Krisje vlak voor den baas staan, zag hem met een

zonderlinge, vastberaden uitdrukking op het gelaat in de oogen en2

Page 25: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

18 „KROMME KRISJE."

met beide handen greep zij Krijnse bij den arm, terwijl ze smeekendzei: » Nee, nee! je zal 'm niks zeggen, niks! — Och! doe nou eris'n goeie daad en stuur » de Ouwe" niet weg — hij is hier zoo gewend;hij weet overal alleen den weg...."

» Maar hij doet geen tsteek; ik kan 'm toch niet voor niemendalbetale." Krijnse haalde wijfelend de schouders op.

Er kwam een glimlach op Krisje's gelaat en in haar oogen lichtteeen straal van hoop, terwijl zij Krijnse de hand op den arm lei enbijna vroolijk vroeg: „Is 't dat alléén? — 0! dan zijn we geholpen;hou dan zijn weekgeld maar in."

» Hè; wat bedoel je ?"» Dat je z'n weekgeld houe kan — ik zal wel rondkomme met

't mijne, als je ons dan maar voor niemendal laat wone.",,Hum! nou! daar zal ik ereis over denke."„O nee! je mot 't nou dadelijk zegge ; ik zal wel zorge dat je d'r

geen scha bij hebt. Ik kan vlug genoeg werke...."Krijnse zag besluiteloos en verwonderd het voor hem staande meisje

aan en zei toen op eens: „Nou! omdat ie zoolang bij me is geweest, zalik dan maar eens goed over 'm denke. Jelui kent blijve wone, maarik zal 'm zegge, dat ie geen cent...."

» Nee! Nee! Als je 'm zoo iets zeit maak je 'm dood. Hij mag nietwete wat we gesproke hebbe."

De blinde behield zijn plaatsje in de voddenloods en — dank zijKromme Kris — verweet Krijnse hem nooit, dat hij voor niemendalwoonde."

„Krissie, ben je dáár?"»Ja, ouwe!"„Is 't mooi weer — schijnt de zon ?"„Ja! — wou je naar 't erf ?"„Och ja! ik kan 't zonnetje wel niet meer zien, maar als ik buite

zit, voel ik 't; dat doet me zuiver goed en ik heb hier in „'t hoofdkwartier" ook niets te doen. Stil zitte ken 'k niet goed, dat weet je.."

„Kom dan maar mee — zóó! geef me maar 'n arm."„Waar ben je dan.... O! nou heb 'k em; vooruit maar! Dat's nou

de verkeerde wereld geworde; jij presenteert je cavaljee 'n arm. Toen'k nog in m'n jonge dage was, had ik de meissies aan m'n groenezij... hè! hè! hè! hè!"

De ouwe lacht, terwijl hij langzaam met zijn geleidster naar 't erfgaat; hij lacht opgeruimd en tevreden en toch is hij nu al sedert tweejaren stekeblind.

Onder 't afdak doet Krisje hem op zijn gewone bankje plaats nemen,zet links en rechts een paar manden naast hem, leidt zijn hand, totdathij den hoop vodden voelt, die vóór hem ligt en zegt: „Ziezoo ! nouzit je goed, hè! — Voel je de mande? — Ja? — Ga dan je gangmaar — zoek 't papier er maar uit, — dat ken je wel voele ?"

„Dankie, kind! Ja! ik heb ze — zóó! nou verdivertieveer ik me ten

Page 26: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„KROMME KRISJE.” lg

minste nog l en ik doe wat voor de kost — 'n blind mensch is andersmaar last en narigheid voor andere."

„Kom! Kom!"„'k Weet wel Krissie, dat ik jou niet te veel ben, meid. 'k Heb

't nog zoo goed, al ben ik nou blind, zie je — 'k ben andersgezond als 'n visch en hè l' hè! hè! hè! — jelui ken nog lang genoegpleizier van me hebbe."

„Dat wille we hope, ouwe."„We? — Hè! hè! hè! hè! — Krijnse zou toch niet rouwig weze,

als ik maar opkraste, want wat ik uitvoer is toch als je 't goed be-schouwt niet de pine waard en dat ie me nog altijd betaalt, m'n volleweekgeld, is weêrgaasch mooi van 'm. — Hum! zoo zie je, kind, hoe jeje in 'n mensch vergisse kan, — ik had altijd gedacht, dat ie me wel aande dijk zou hebbe gezet. 't Is waarachtig rejaal van Krijnse, is 't niet ?"

„Ja zeker!" en Krisje, die hem van dit onderwerp wil afleiden, ver-volgt: „Zeg ouwe, haal nog ereis op van Napoléon?"

„Ik kan vandaag niet zinge, kind!"„Waarom niet? Kom, probeer 't maar 'reis; ik hoor 't zoo graag."Ouwe Gerrit schraapt zijn keel een paar maal, schuift zijn pet een

eindje achterover en begint dan bevend en heesch:

„Napolé-on-han waar zijt gij geblé-heveNapolé-on-hon waar is uwe — Hum! hum!"

„Kindlief 't gaat niet, dat hoor je wel — ik ben te schor vandaagen ik heb pijn in mijn nek ook — 't wordt zeker slecht weer — datheb 'k nog altijd overgehouwe uit 't jaar '30 — je weet wel, toen ze's nachts mien tent hadde ope gelate, toen heb ik zoo'n stijve nek gehad;die komt nog telkens weerom."

't Meisje glimlacht; zij heeft dat verhaal reeds zoo dikwijls gehoord,maar toch zegt ze: „Ja, dat's ook lastig voor je!"

De oude grabbelt in den voddenhoop rond, bevoelt en betast de lompenen zucht nu en dan: „Och Kris! kijk je ereis — is dat grauw of wit?'t Voelt als grauw; dat mot er uit, anders heb jij dubbel werk later."

„Leg 't maar op zij zoolang — 'k zal strakkies wel kijke; 'k motme nou reppe, anders kom ik te laat voor me krapte.''

„Och meid! ik wou dat je dáár niet mee begonne was. Al dat loopedeugt niet voor je — je bent 's avonds bek-af; 'k hoor je zoo dikwijlshoeste, als je t'huis komt. We hebbe 't ommers niet noodig; we bennealtijd rond gekomme met wat we hadde en. .."

,'k Wil 'n potje make, ouwe, en 't hindert me niks niet."„Dat doet 't wel, kind."» Nee! zeg ik."„Marketenster!" de oude richt zich eensklaps op, zoo recht als hij

kan, wendt de doffe oogen naar den kant waar Krisje staat en overzijn gelaat glijdt een glimlach, die de dreigend gesproken woorden:"Geen insubordinatie versta je -- anders leit je rooie paspoort klaar"— volkomen weêrspreekt.

Page 27: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

20 „KROMME KRISJE."

Ze hadden het wel degelijk noodig, maar dat wist Gerrit niet, en toenbaas Krijnse, die toch inderdaad beter was, dan hij zich wel voordeed,Krisje aan een courantombrenger, als loopster, had aanbevolen, wasdat baantje dankbaar door haar aangenomen. Om zes uur was hetwerk in de loods toch gedaan en daarom kon zij dat krantenwijkje erbest bij waarnemen.Van zes toch acht 's avonds trippelde zij nu reeds sedert geruimen

tijd door de straten en toen zij haar weg zóó gewoon was geworden,dat ze dien ten laatste wel met gesloten oogen had kunnen gaan,volgde zij het voorbeeld van andere krantenbrengsters, om, terwijl zehaar wijk afliep, te breien.

't Ging best, met haar handen wist ze anders toch geen raad, enhoe weinig 't ook opbracht, alle „beetjes" konden voor haar en haar„Ouwe" helpen.

Kwam zij 's avonds t'huis, dan zat Gerrit gewoonlijk op zijn stoelte dutten, maar Krisje's opgewekt: „Goeie avond," maakte hem dadelijkwakker en met een zucht van verlichting zei hij dan; „Goddank datje weerom bent, kind; als jij er niet bent, is ouwe Gerrit maar 'n halfmensch."

„Dan zulle we gauw make, dat je weer 'n heele kerel wordt," klonkdan haar vroolijk antwoord en een oogenblik later was het „kranten-meisje" veranderd in de „Marketenster" die in de „cantine" voor de„ménage" zorgde.

„Ouwe Gerrit is hard ziek — hij komt er niet van op," vertellen deburen elkander, en Krisje ziet het ook wel; — de „ouwe" gaat sterven.

Lang heeft hij zich goed gehouden, zoo blind als hij was, maar nueenmaal het verval gekomen is, nadert het einde ook met rasscheschreden.

Krisje is bedroefd, zielsbedroefd, omdat ze weet dat haar eenigevriend, die trouwe opgeruimde man, haar onherroepelijk gaat verlaten.

Veel nachten heeft zij reeds bij den zieke doorwaakt. Overdag slaaptze wat op een matras op den grond, vlak vóór zijn bedsteê, om' dadelijkbij de hand te kunnen zijn als hij wat noodig heeft.

Verschillende buren hebben nu en dan hun medelijden getoond, doorkleine versnaperingen te brengen. Enkelen hebben zelfs aangeboden, omeen nacht voor Kris te waken, maar zij heeft voor alles vriendelijk„bedankt".... ze is ook zoo lang met den „ouwe" alleen geweest —een vreemde zou hem misschien onrustig maken — en zij wil hem zookalm mogelijk houden. In den beginne heeft de oude man zware koortsengehad - en is lang buiten kennis geweest; af en toe dwaalt zijn geestnog wel eens af, maar meestal is hij helder en ligt, dan met de uitge-bluschte oogen open of gesloten, onbeweeglijk en stil, slechts nu endan iets vragend of zeggend.

„Záó kan het nog dagen, nog weken duren," heeft de dokter gezegd,„maar zoo kan hij ook, op eens, zonder pijn of smart, in een anderewereld overgaan."

Page 28: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„KROMME KRISJE.” 21

't Is een grauwe najaarsmiddag; de grijswitte hemel zonder eenigenzonneschijn, zendt een kil, mat licht in het kleine vertrekje, waar Gerritligt. Het oude groensaaien gordijn, gedeeltelijk vóór de bedstede ge-schoven, werpt halverwege een schaduw over zijn vervallen trekken,die door zijn verpleegster angstvallig worden bestudeerd; Krisje tobtover iets wat zij „van morgen" gehoord heeft.

Toen ze om vuur en heet water kwam, had de koffievrouw haargevraagd: „Heb jij Gerrit nou wel gezeid, dat ie ieder oogenblik opge-roepen ken worde? Zie je, 'n mens mag toch niet zoo onvoorbereidvoor z'n God en rechter verschijne," en een juffrouw die doove kolenhaalde, had er ernstig en ongevraagd aan toegevoegd, dat zij „zoo iesvoor geen geld van de wereld op d'r gewete zou wille hebbe."

Die woorden hadden Krisje getroffen en toen de dokter eenige urenlater kwam, had zij hem meegedeeld wat haar gedachten bezig hielden gevraagd: „Wat denkt u, dokter, zou ik er met 'm over spreke ofwil ik liever 'n dominee hale?"

„Neen! -- laat 'm rustig liggen, meisje," was 't antwoord geweest; „'tloopt hier langzaam af."

„Maar, dokter, zou ik 'm dan niet zegge dat...."„Wel neen! praat nergens over; waarom zou je dien ouden man

zijn laatste beetje leven nog vergallen door hem angstig te maken —de doodstrijd komt altijd vroeg genoeg."

Ze heeft dus gezwegen en staat nu peinzend bij het bed; ze is 'ttoch nog niet met zich zelve eens — of Gerrit wel zóó mag heengaan.Besluiteloos dwalen Krisje's oogen van den zieke af en, als om raadvragend, staart zij door het kleine venster naar den somberen hemel,waarlangs de wind ijle, zwarte wolken voortjaagt.

Als haar blikken weer terugkeeren naar het gelaat van ,,OuweGerrit," ligt deze kalm, met open oogen. 't Is alsof hij haar aanziet,daarom buigt zij zich naar hem over en fluistert voorzichtig: „Slaapje ouwe ?"

„Nee, kind, ik heb niet geslape: 'k hield m'n ooge maar dicht, om-dat ik lag te prakkezeere," antwoordt de ouwe met zachte, maar nietonduidelijke stem. „De taptoe wordt haast geblaze voor ouwe Gerrit."

„O, kom! je wordt misschien nog wel beter; je bent ommers alveel erger geweest dan nou."

„Nee, meid! de olie is op en dan gaat de lamp zoetjes-an uit — ikvoel 't wel. — 't Is nou gedaan met Kees!"

„Zeg, ouwe!" — Krisje wacht even, wi felt en haalt een paar maaldiep adem vóór zij vervolgt; „Zeg? Ben — ben — je ook bang omdood te gaan! De laatste woorden heeft zij snel en bijna onhoorbaaraan Gerrits oor gezegd en zenuwachtig bevend legt zij daarbij haarhand op de zijne.

Even glijdt een glimlach over de ingevallen trekken van Gerrit alshij kalm antwoord:

„Och! hoe zal ik je dat nou uitlegge — 'n ouwe soldaat is eigenlijk

Page 29: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

22 „KROMME KRISJE."

nooit bang, zie je? — En dan, onze lieve Heer heit me in m'n levenaltijd zoo trouw geholpe, dat ik niet denke kan, dat ie me nu bijm'n dood in de steek zou late — dat zou niet eerlijk van 'm weze.Ik heb onze lieve Heer altijd beschouwd als 't beste wat er is — Kris 1— ik kan 't zoo niet zegge, maar je begrijpt me wel, hé ?"

„Ja, ouwe," antwoordt het meisje, terwijl ze de enkele dunne vlok-jes wit haar, die langs zijn slapen onder de muts te voorschijn komen,

van zijn gelaat verwijdert en dan met den rug van haar hand lief-koozend over zijn wang strijkt.

„Geef me je hand, meid — 'k wou zoo graag dat 'k je nog ereiszien kon — maar zóó is 't ook goed — hou m'n hand vast — zóóluister nou ereis na me — ik wou je alleen nog zegge, dat je nouniet huile mot, als ik afmarcheer — daar hou ik niet van, hoor! Jemot maar tevrede weze, dat we zóó lang bij mekaar ware — en zalje nog 'reis an de ouwe denke, als ie d'r niet meer is

» ,0, God! ja — Ja!"„En zal je dan niet huile? — en' zal je me netjes in de kist leg-

gen en...."»0! ouwe. 0 !...."„Halt nou! ik hoor dat je gaat griene, en dat wil ik niet. Je bent

altijd een heele beste meid voor me geweest en daar dank ik je voor,hoor Kris! Hartelijk dank, meid!"

»0, ouwe, jij bent toch ook zóó goed, zoo best voor mij geweest;als ik jou niet had gehad dan...."

„Stil! — ik word weer benauwd — ik...."Zijn bevende handen drukken nog herhaaldelijk de hare. Vermoeid

zwijgt de oude man, zijn oogen sluiten zich weer terwijl hij eenigeonverstaanbare woorden prevelt en zwaar adem haalt.

Met een tip van haar schort in den mond, om haar snikken te on-derdrukken, zit Krisje bij het bed en neigt het hoofd op de gelaptekatoenen deken. Gerrit wordt kalmer en schijnt in te slapen — hijgeeft geen antwoord meer, als zij hem iets vraagt.

De avond begint al vroeg te vallen; meer en meer wijkt het flauwedaglicht en laat het kamertje over aan de schaduwen, die zich uit dehoeken schijnen los te maken.

Zachtjes is Krisje opgestaan; zij gaat de kleine lamp aanstekenwant ze moet straks weer weg om de kranten rond te brengen. 'tIs de Benige tijd van de dag, waarop ze den „ouwe" aan de zorgvan een buurvrouw overlaat, want baas Krijnse heeft, zoolang Gerritziek is, voor Kris een noodhulp genomen.

Terwijl ze voorzichtig en zonder gedruisch kapje en glas van delamp neemt, klinkt plotseling luider en doordringender dan anders, destem van de zieke.

Hij ijlt: „Wat 'n kou — overal sneeuw, niks as sneeuw — m'nvoete bevrieze!"

„Hij is in Rusland," zegt het meisje in zich zelf en met het lampe-glas in de hand blijft ze even staag luisteren.

„En avant — en avant !" klinkt de stem uit de bedstede, nu zwak-ker; „Vooruit, kameraad! — die kosakke — die duivels — zitte ons

Page 30: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„KROMME KRISJE.” 23

op de hiele — ik kan niet meer loope, Sergeant! — zoo koud —m'n voete en zóó...."

De stem wordt onduidelijk — een kort, zacht reutelend geluid —en vóór Krisje het glas heeft neergelegd en 't bed is genaderd heeftde oude soldaat Rusland verlaten en is voor immer heengegaan.

En dien avond wachtten verschillende menschen tevergeefse, ophun nieuwsblad; het kromme krantenmeisje kwam niet.

Krisje's leven was weer eenzaam geworden, maar somber of droevigwerd zij daardoor niet. Ouwe Gerrit had haar een erfenis nagelaten,„de herinnering aan zijn blijmoedige levensbeschouwing." Hij had inhet hart van 't verwaarloosde kind een kostbaar zaadje gelegd; dekiem van een tevredenheid die aan -alles een lichtzij ziet.

Zij verliet het „hoofdkwartier" en de „cantine", die na den doodvan „den ouwe" alle aantrekkelijkheid voor haar misten, waarin zijzich al te eenzaam voelde.

Bij een knappe werkmansfamilie nam zij haar intrek; zij vond daarvoor weinig geld, kost, inwoning en daarbij,gezellig verkeer ", doorde aanwezigheid van zes gezonde spruiten.

Nog eenige jaren kon men haar, als het eentonig dagwerk bij baasKrijnse verricht was, door de straten zien scharrelen, altijd vlugbreiend, de karrabies vol kranten aan den arm. En als soms iemandhaar, met een blik op haar scheeve gestalte vroeg: „Zeg, Kris, wordje niet erg moe van dat loopen?" dan antwoordde zij met een luimi-gen trek om den mond: „Wel neen ik — 'k heb ommers de heeledag gezete — nou rust ik eerst uit!"

Haastig trippelde zij dan weer verder; de stalen breipennen klitter-den zachtjes voort en vroolijk wipte de kluw op en neer in de karra-bies. „'t Gaf nog een duitje, dat breien, en ze kon het zoo best doenonder de hand; 't verkortte den weg," meende ze. Ménigkinderkousjeechter, al loopend afgebreid, bracht haar niets anders op dan eenhartelijk „dankie" of een dankbaar; „O! ze zitten zoo warm, Kris!

Het zestal van „de menschen waar ze {huis was," droeg „tante" —zoo noemden zij haar — op de handen, want sedert „tante Kris" bij hente huis was, hadden ze dikwijls een extrátje. De kinderen stonden haar's avonds reeds op te wachten, omdat zij veelal een paar appels of eenprent meebracht, die ze voor enkele centen hier of daar had gekocht.

Ze hielden meer van haar dan van moeder, die- ondeugende jongenswien ze door haar tusschenkomst menigmaal een pak slaag van vaderbespaarde — terwijl ze aan haar eigen, droevige jeugd dacht.

Oud is Krisje niet geworden; ze stierf nog vóór haar dertigstejaar. En toen zij begraven werd — eenvoudig, maar niet van denden arme — omdat ze bijtijds in een „dooiefonds" was gegaan, kwa-men al die kinderen, waarvan enkele intusschen „menschen" warengeworden, om haar vriendelijk, tevreden gelaat nog éénmaal te zien,vóór ze weggebracht werd naar de plaats waar „Ouwe Gerrit" haarwas voorgegaan, en de naam dien zij haar toefluisterden bij het„vaarwel" was niet meer „Kromme" — maar „goeie Kris!

Page 31: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN HEEL LIEVE VERRASSING.

„Annéme!"„Asjeblieft meneer."„Nog een halfje licht oranje en de editie! — is meneer Willems

er al?"„Neen meneer, die komt altijd op 't nippertje, dat weet u wel,"„Ja, bekend, als hij komt zeg hem dan dat ik hier zit!"„Best meneer Klaassen."Met zijn beenen op een stoel voor 't raam van 't café restaurant

Royal, zit de heer Klaassen op zijn uiterste gemak de editie te lezenen wisselt zijn lectuur nu en dan af met een teugje licht oranje.Klaassen is een jong mensch van even drie en twintig jaar, eerstebediende op een kantoor in koloniale waren, waar hij behalve het ver-trouwen van zijn patroons een vrij goed salaris geniet, dat hem instaat stelt en garcon te leven. De rente van een klein sommetje geld,dat hij eens van een neef uit Indië erfde, veroorlooft hem zich netjeste kleeden en na den eten een fijne sigaar te rooken. Hij houdt ervan 't zich zoo gemakkelijk mogelijk te maken, wanneer hij niets tedoen heeft en leeft dan, zooals men 't noemt, zoo lekker mogelijk.

Onder de jongelui, waarmede hij omgaat is hij nog al „getapt," wantKlaassen is goedhartig van natuur, kan een grapje velen en is voorzoover zijn middelen het toelaten, royaal.

Zijn eenige fout is een zekere zucht om „een heer" te zijn d. w. z.zich chic en gentlemanlike voor te doen. Over zijn familie spreekt hijnooit, waarschijnlijk omdat zijn vader zaliger de eerzame maar een-voudige betrekking van menisten dorpskoster bekleedde, en dat zijnmoeder tijdens haar leven een winkeltje deed in kleingoed en Frieschebeschuit. Zusters of broérs heeft hij nooit gehad, en over 't legiotantes en nichten dat het noodlot hem schonk, te praten, heeft niethet minste , doel. Alleen verhaalt hij nu en dan, als 't te pas komt vanden neef, die in Indië hoofdcontroleur is geweest en die juist zoo heetteals zijn vader. Zijn kennissen vragen ook niet verder naar zijn familieen daarom leeft Klaassen voort in de meening, dat niemand weet datzijn wieg op een boerendorp tusschen beschuittrommels en boterbiesjes

Page 32: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN HEEL LIEVE VERRASSING. 25

heeft gestaan. Sommige zijner vrienden beweren zelfs, dat Klaassenvan fijne kom-af is, en aangezien hij ze nooit tegenspreekt, blijven zein dat geloof.

Sedert zes maanden is hij geabonneerd op de table d'hôte in 'tRestaurant Royal en eet daar met eerlige kennissen, zeer naar zijngenoegen, in abonnement voor den matigen prijs van f 2 met eenhalve flesch. De table d'höte kost voor niet-abonnés f 2.50.

Terwijl hij daar zit, en zich, na de editie te hebben gelezen, ver-maakt met het gezicht op de massa tentoonstellingbezoekers, die detramwagens vullen of nu en dan voor de deur van 't restaurant af-stappen, komt Willems, zijn tafel -vriend „par excellence," binnen met een:

„Zoo, ben je er al, Klaassen?"„Zooals je ziet Willems; willen we nog een halfje nemen vóór

't diner?"„Dat was niet kwaad — Annéme! — Wat een menigte menschen,

hé? een provincialen; ik heb me half slap gelachen over dierunderen; kijk, daar houdt de tram weer stil."

„Wat ?"„ Zes, zeven, acht, negen dames — blikslagers, Klaassen, dat 's

zeker een gezelschap, dat pot verteert. — Ze komen hier in. Jongens!die dikke tante met dat varkensprofiel zal 't benauwd hebben metdat weer."

„Dat 's bepaald de kloek en de andere acht de kuikens."„Neen! daar is nog een oudje bij — Hal Ha! Ha! dat is de ménagère

— zie je wel wat een mooie karabies ze er op na houdt? allemachtigwat een trommel heeft die andere: die kloek bedoel ik."

Klaassen wordt plotseling bleek en draait zijn hoofd zoo ver mogelijkvan 't open venster af.

Willems merkt het niet en gaat voort:» Ze komen hier binnen!"Klaassen wordt nog bleeker.De dame met het varkensprofiel nadert het buffet en vraagt luid,

terwijl ze haar trommel vrij hardhandig op de marmeren plaat neerzet:„Is meneer Klaassen hier ook ?"+Voor dat Klaassen iets zeggen of doen kan, heeft de kellner reeds

op hem gewezen met de woorden: „Dáár zit meneer!"Willems kijkt zijn vriend verwonderd aan en zegt zachtjes: „Dat's

visite voor jou."Met de eene hand de trommel weer opnemend en omhoog houdend

en met de andere wenkend, roept dé dame tot de overige dames, dienog besluiteloos bij de deur staan: „Ik heb hem, neef is hier! Kommaar binnen," en op Klaassen die werktuigelijk is opgestaan, toegaande,zegt ze:

„Heb ik je dan eindelijk gevonden, neef? Wel! wel! hoe gaat het?"en voor dat neef recht weet wat met hem gebeurt heeft hij op iederewang een zoen van 't varkensprofiel beet en een slag in den nek methaar trommel.

„Dat's een verrassing voor je, hé ? Komt meisjes, geeft neef een hand,

Page 33: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

26 EEN HEEL LIEVE VERRASSING.

je moogt hem wel kussen ook, 't is eigen bloed. En daar is nu tanteMietekootje ook," zegt ze op de juffrouw met de karabies wijzend,„die drie zijn van haar — dat's Jet, dat's Jans, da t's Koos, en datzijn de mijnen Heinebetje, Sientje en Pietje, en dat's een vriendinnetjevan ons, juffrouw Liesje van Bokkel."

Tante Mietekootje legt haar karabies op tafel en maakt zich nuzonder plichtplegingen van Klaassen meester om hem plotseling meteen klappenden kus de woorden toe te voegen: „Klaas, mijn jongenwat ben je knap geworden — vind' je ook niet meisjes ?" De onge-lukkige Klaassen wenscht zich zelf duizend mijlen order den gronden de tantes en nichten minstens driemaal zoo ver.

Willems staat zich te verkneukelen van pleizier en de overige be-zoekers van 't café lachen luidkeels of grinniken, verscholen achterhun kranten en illustraties - de juffrouw in 't buffet giert 't uit vanpret en de kellner draait zich om, teneinde zijn hilariteit te verbergen.

„We zijn vanmorgen bij je aan huis geweest Klaas," zegt tante Miete-kootje. We hadden je willen afhalen om mee naar de tentoonstellingte gaan, maar de juffrouw zei, dat je den geheelen dag op 't kantoorwas, maar 's middags hier in dit logement at en toen zei je tanteFietje — is 't niet zoo Fie? weet je wat Mietekootje, zei ze, laten weden jongen stil aan zijn werk laten, dan gaan wij met elkander naarde tentoonstelling en we verrassen hem van middag, dan gaan wesamen met hem eten -- waar hij eet zal 't wel niet duur wezen, —en daar zijn we nu. Vind, je dat nu niet erg aardig: je zult de meisjeswel haast niet meer kennen, ze zijn je ontgroeid, hé ?"

De kellner heeft intusschen de dames van stoelen voorzien en alseen paar hanen in een kippenhok zitten de ongelukkige Klaassen enzijn vriend Willems tusschen haar in.

Eindelijk is Klaassen zoover van zijn schrik bekomen dat hij meteen gezicht als éen oorwurm zeggen kan: 'k Vind 't een heel aardigeverrassing tante," en Willems fluistert hem tusschen de tanden toe:„Jij bent ingerekend man," waarop Klaassen, als wraakneming, zijnvriend aan de dames voorstelt met de woorden:

„Mijn vriend Willems, commies bij de posterijen."De zeven jonge meisjes griffelen, grinneken, knikken elkander toe,

blozen en giechelen — en tante Fietje zegt droogweg: —,,Zoo, is dat je vriend Willems ?"Tante Mietekootje knikt hem goedig toe en vraagt: „Is u getrouwd ?"Met een wantrouwenden blik op 't zevental, antwoordt Willems:

„Nog niet mevrouw!"„Mevrouw! — zeg maar gerust juffrouw! — mevrouwen bennen we

niet — of zeg ook maar tante, dat is nog gemakkelijker — Meisjes,wil jullie ook iets drinken ?"

Plotseling begrijpt Klaassen, dat hij erg lomp is geweest, roept„annéme" en vraagt: „Dames, wat mag ik u offreeren?"

't Zevental gjechelt en kakelt als een hoop kippen.„Nou, neef, een tikje advocaat dan," zegt Mietekootje, en nichtje

Jet, die onder de jongeren ' -de brutaalste is, vraagt: „Een glaasjeanisette asjeblieft ?" Tante Fietje prefereert tot ergernis van Klaassen

Page 34: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN HEEL LIEVE VERRASSING. 27

„bier met suiker," de overige nichtjes nemen verschillende likeurtjes,terwijl het vriendinnetje, juffrouw Liesje van Bokkel, standvastig elkeverlokking' weêrstaat en zelfs onvatbaar blijft voor Willems dringendebede: „och toe juffrouw van Bokkel, één druppeltje „Parfait d'amour,"een omstandigheid, die Jetje verleid om snibbig tot Heinebetje tezeggen —

„Die Lies is altijd en eeuwig aan 't kokketeeren" waarop Heinekootjemet een zuur gezicht antwoordt: „Ja en daar strakjes had ze zoo'ndorst, zei ze."

Willems maakt, terwijl hij zijn vriend Klaassen medelijdend aanziet,de opmerking, dat hij nog zelden een minder aantrekkelijk zestal jongedames heeft ontmoet dan deze nichtjes. Jetjes vooruitstekend kinnetjevergelijkt hij bij een fonteinbakje en haar spits neusje boezemt hemweinig sympathie in. Heinebetje is min of meer corpulent en bij 't zienvan haar roode wangen en stompen wipneus, denkt hij onwillekeurigaan een paradijsappeltje, waarin twee pitten gestoken zijn voor oogen,terwijl 't steeltje als neus dienst doet. Jansje is een tweede Jetje,alleen heeft ze grooter fonteinbakje en telt een jaar of drie meer.Koos is een staalkaart van beide, maar met toevoeging van een grootaantal zomersproeten en rood haar in plaats van blond.

Sientje en Pietje komen hem voor als twee onschuldig nuchterewezentjes, die lachen omdat ze niets te zeggen weten en blauwe oogenhebben, omdat ze even blond zijn als haar nichtjes en blauw en blondin den regel samengaan. Juffrouw Liesje van Bokkel maakt een gunstigeuitzondering, want ze heeft lange zwarte krullen, een blozend gelaat,donkere oogen, die hem guitig aankijken en kuiltjes in de wangen. Alis haar mond wat groot, toch zou Willems er niets tegen hebben omhaar een kus in deugd en eere op de roode lippen te drukken. — Detantes gaat Willems in gedachtehmet stilzwijgen voorbij — alleen iseen bruin behaarde wrat op Tante Mietekootjes linkerwang hem opge-vallen, en vergelijkt hij Fietjes profiel met klimmend succes bij dat van't nuttige dier, hetwelk ons karbonade en ham schenkt.

Ringelingelingelingeling! klinkt plotseling in de gang de schel, die dehabitués en gasten tot de table d'hôte roept.

„Heer in Den Haag! wat is dat ?" vraagt Tante Fietke. Met eenvoorkomende glimlach antwoordt Willems: „Dat is de schel voor detable d'hôte. Dames, 't is tijd om te dineeren." Klaassen verschiet vanschrik, als hij ziet dat tante Fietje opstaat en tot de overigen zegt:„Komaan, kindertjes, dan moeten we ons niet laten wachten; — ikheb wel trek — na zoo'n wandeling op de tentoonstelling."

„Mag ik de dames dan maar eens voorgaan," vraagt Willems be-leefd; hij begint er schik in te krijgen om zijn vriend Klaassen metdat negental aan de table d'hôte te zien.

Lachend en grinnikend van plezier volgen de jonge meisjes en tanteMietekootje stommelt met haar trommel en parapluie in de hand achterhem de trap op, terwijl tante Fietje haar karabies torst en halverwegede trap staande, hardop roept: „Mietekootje! we hebben nog niet eensgeïnformeerd wat 't kost" — en tot Klaassen zich omwendend, vraagtze: „Hoeveel kost het hier wel, neef ?"

Page 35: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

28 EEN HEEL LIEVE VERRASSING.

Klaassen krijgt verschrikkelijk het land, want hij heeft juist een groeten een handdruk gewisseld met een paar oude tafelvrienden, die tegelijk met hem de trap opgaan.

Er zitten reeds verschillende gasten aan tafel, als de dames binnen-komen, en verwonderd zien eenige hunner naar de trommel en de karabies.

De Oberkellner nadert tante Mietekootje en biedt haar een stoelaan met de woorden: „Wil u hier maar gaan zitten, vier naast meneerKlaassen en aan den overkant vijf plaatsen naast Meneer Willems.

Tante Fietje heeft nog geen plaats genomen, maar maakt achter haarstoel staande, allerlei telegraphische teekenen, die zooveel beteekenenmoeten als: „Weet je wel wat of 't kost ?"

Eindelijk begrijpt Mietekootje haar en vraagt bijna luid aan Klaassen,die reeds naast haar zit: „Neef, wat kost hier het eten ?"

„De arme Klaassen krijgt het benauwd; hij zou wel willen zeggen:„Tante! ik iviteer u met al de anderen," maar hij denkt plotseling:9 X f 2.50 — is f 22.50 —, 't kwartaal is bijna om — mijn portemon-naie heeft door de tentoonstelling veel geleden en daarom zegt hijfluisterend: „Een rijksdaalder, tante, met een halve flesch."

„Heer in Den Haag, een rijksdaalder? — Dat kun je begrijpen —zeg Fietje," roept Mietekootje eensklaps uit, „een rijksdaalder kost hetl"

Klaassen ziet met angst rond of iemand zijner kennissen dien nood-kreet ook hoort!

„Wat zeg je Mietekootje? dat is niet mogelijk!"Willems krijgt hoe langer hoe meer plezier in 't geval en zegt

vriendelijk: „'t Is heusch zoo, maar 't is niet duur, want de table d'hôteis goed, zeer goed."

„Neen, hoor! ik zou je danken, daar treden we niet in; een rijks-daalder de persoon — komt, kinderen, staat op, we gaan weer; dat isniet om te doen voor burgermenschen," zegt tante Fietje.

„Maar Fie, dat gaat toch niet," antwoordt Mietekootje, die begrijptdat zij moeielijk weer heen kunnen gaan nu het zoover gekomen is.„Weet je wat, we zullen ieder een halven biefstuk nemen of zoo iets..."

» Hè! moeder," valt Jet eensklaps in, „laten we nu voor een enkelenkeer eens table d'hôte eten," en „Jansje vraagt: „Toe, doe 't maar eens,moe; 't is zoo prettig" — — — —

Mietekootje weifelt, maar tante Fietje houdt voet bij 't stuk en roept:„Neen! ik doe 't niet, nooit; in geen geval, 't is afzetterij, een rijks

-daalder! — jij kunt doen wat je wilt, Mietekootje, maar ik ga metmijn meisjes heen. Kom, Heinebetje! kom Pietje, Sientje, Liesje! —wij gaan... als jij je geld wilt weggooien, is 't mijn zaak niet. Eenrijksdaalder! 't is bespottelijk."

„Hè moe! Liesje is bij ons, wij hebben haar meegevraagd." — zegtKoosje, terwijl ze Mietekootje aan de mouw trekt.

Klaassen transpireert van verlegenheid, want tante Fietje staat open met haar het drietal spruiten. Liesje van Bokkel weet niet of zeopstaan moet of blijven zitten, maar ze doet 't laatste, want Willemsvoegt haar zachtjes toe: „'tss al te gek om op te staan, juffrouw!"

„Maar, tante," zegt Klaassen eindelijk, met een vrij benauwde stem,

Page 36: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN HEEL LIEVE VERRASSING. 29

„'t is toch zoo erg niet voor één keer; de meisjes wilden zoo graageens table d'hôte eten...."

„Ja, voor jou is 't niets, neef, jij bent een man in bonus, die in deverdienste is, maar als je, zooals ik, een weduwe bent, die met driedochters met eere door de wereld wil komen, moet je een dubbeltjedriemaal omdraaien, eer je 't uitgeeft, en als je eens een enkelen keeruitgaat, moet 't walletje bij 't schuurtje blijven."

„Maar Fietje, je kunt toch niet heengaan zonder iets te gebruiken..."„Je hebt mooi praten, Mietekoo: jouw man leeft nog en jij hebt geen

krimp. God bewaar me dat ik zeggen zou, dat ik krimp heb, dat niet,maar... — Wat is dat, een bord soep? ik dank je wel, man! ik hebgeen soep besteld."

Verwonderd blijft de kellner met de twee borden soep in de handenstaan en zegt: „Ik dacht, dat mevrouw mee dineerde."

„Neen! neen! waarachtig nipt. Ik wou met miin meisjes maar zoo'nbeetje eten, een biefstuk of een pannekoek of zoo iets."

„O zoo! Mevrouw! maar dan hadt u beneden moeten gaan in derestauratie,"

,,O! 't is maar omdat ik bij mijn neef en mijn zuster en de anderenblijven wou, weet u? en daarom ben ik hier gaan zitten, maar ik kanook wel weer naar beneden gaan — komt, kinderen!"

Onderdrukte hilariteit bij de overige gasten.Klaassen zegt zachtjes een paar woorden tot den kellner en deze

wendt zich nu zeer beleefd tot tante Fietje met de woorden:„Als mevrouw hier wil blijven en à la carte dineeren, dan kan 't voor

dezen keer wel geschikt worden, ik wist niet dat u familie van meneerKlaassen is.

Tante Mietekootje heeft zonder verdere tegenspraak het bord soepaanvaard en zij, evenals haar drietal, smult met juffr. van Bokkel aaneen heerlijke potage à la tortue.

De kellner heeft intusschen aan tante Fietje een spijskaart gegeven— die zij echter zonder bril niet lezen kan.

Ze tuurt er quasi op en zegt: „Breng maar eens eerst 4 halvebiefstukken."

„'t Spijt mij, mevrouw maar 's middags geven we geen halve."„Breng dan 2 heele."„Best, mevrouw! en voor de andere dames ?"„Voor de andere dames? wel, we zullen ze deelen.Klaassen wordt bleek van ergernis over die schrielheid en fluistert

haar toe: „Tante, u kan 't wezenlijk niet doen. U moet minstens voorieder persoon iets bestellen."

„Wat kost hier een biefstuk ?" vraagt ze den achter haar wachten-den kellner.

„Met aardappelen, mevrouw ?"„Nu nog mooier; eet jij dan biefstuk zonder aardappelen ?"Grinnikend antwoordt de Jan: „f 1.20, mevrouw."„Wablief ?"„Een gulden twintig !"„Dat is afzetterij," wil de verontwaardigde Fietje zeggen, maar een

Page 37: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

30 EEN HEEL LIEVE VERRASSING.

blik op Klaassen, die haar vol benauwdheid over tafel heen in denarm knijpt, doet haar zwijgen; 't woordje „afzetterij" houdt ze binnen,en zegt in plaats daarvan: „In Gods naam dan, maar geef er watsla bij."

„Best, mevrouw! ook een paar eieren er over?"„Wat een wonderlijke boel is dat hier," denkt Fietje, „sla zonder

eieren is immers geen sla."„Eieren er over?" vraagt nogmaals de kellner. Fietje knikt, Klaassen

herademt en Jan gaat naar 't buffet om daar te bestellen: 4 maalbiefstuk met ei en sla.

Liesje van Bokkel is in druk gesprek geraakt met Willems, die dehalve fiesch voor haar administreert.

,Onverheerlijke soep, meneer ?"„De croquetjes zijn ook goed, vindt u niet ?"„Erg lekker, 'k had ze nog nooit gegeten," voegt ze er naïef bij.„O Sientje, ze zijn zoo lekker," zegt ze over de tafel heen tot de

ongelukkige Sientje, die met begeerige blikken naar haar nichtjes ziet,welke zich de soep, de croquetten en de ossenhaas, die er op volgt,uitmuntend laten smaken.

De oogen van Jansje en Jet blijven met begeerigen blik rusten opde borden van de nichtjes aan de andere zijde der tafel. Haar fontein-bakjes komen hoe langer hoe meer vooruit, en haar neuzen wordenhoe langer hoe spitser door de beweging der kaakspieren. Koosjevraagt goedig: „Wil jelui vast eens proeven van 't vleesch ? 't Is zoomalsch als boter."

't Water loopt in Heinebetjes, Fietjes en • Sientjes monden samen,maar met een vinnigen blik op de goedaardige Koosje antwoorden zijals uit eenen mond: „We krijgen zelf biefstuk!"

Willems amuseert zich met de naïeveteit van Liesje, die niets be-grijpt van 't geen op de menu staat en vraagt: „Moeten we dat alle-maal nog eten wat er op staat ?" of zachtjes zegt: „Hè! daar staatfilet de boeuf à la maitre d'hôtel, en 't is gewone ossenhaas."

Heinebetje en Sientje gluren met zure gezichten naar haar over-buurtje en Fietje stoot Sientje aan, terwijl ze fluisterend zegt: „Liesis weer bezig, ze heeft 't altijd met de heeren, ze denkt zeker, dat zezoo mooi is." De twee anderen trekken met een smadelijken glimlachhaar schouders op en plukken aan het broodje, dat op haar bord ligt.

„Heer in Den Haag, wat duurt dat hier lang." pruttelt tante Fietje,als ze bemerkt dat haar overburen reeds kalfsgehakt met kapucijnersvoor zich hebben en zij en haar geslacht nog op de ledige bordenstaren. — „Toe neef, vertel dien Jan eens, dat hij wat voortmaakt —'t is toch wat te zeggen, dat ze iemand zóó laten wachten — 't spijtmij dat ik niet beneden gebleven ben, maar — — — wacht, kinderen,ik heb nog een paar saucijsenbroodjes in mijn karabies, die kunnenwe eerst opeten," en voordat Klaassen 't schrikkelijk feit verhoedenkan, staat de reusachtige karabies op tafel en grabbelt tante Fietjeuit derzelver diepte een drietal saucijsenbroodjes samen, waarvan zijeen half zelf houdt en de andere twee en een half eerlijk onder demeisjes verdeelt — met de woorden: — „bat's eigen gebak, neef, dat's

Page 38: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN HEEL LIEVE VERRASSING. 31

heel wat anders dan die petieterige dingetjes, die ze hier op de tentoon-stelling verkoopen, en nog wel voor drie stuivers. Worst zit er haastniet in, 't is meest allemaal deeg. Ik heb de saucijsen zelf bij den slagerlaten halen en — wat wil je toch, Fietje? — wat heb je toch? —zit toch stil — — — toen heb ik deeg gemaakt van zuiver blom, metboter, goed gekneed en gerold... wat is er dan toch, Pietje...? 0!is 't anders niet, ga dan maar even; geneer je niet — vraag maaraan die juffrouw in 't Buffet — toen de saucijsen er in gerold, enzachtjes aan in den oven gebakken. — Wat wil jij nu weer, Heine-betje? — of je ook mee mag? ja wel zeker kind, ga je gang maar..."

De toestand van Klaassen is onbeschrijfelijk, als hij ziet hoe Jet enJansje giegelend de tafel verlaten en na eenige oogenblikken weerbinnenkomen, bijna te gelijk met den kellner die den biefstuk brengt,maar bij- is der wanhoop nabij als plotseling, 'na de terugkomst dernichten, de jonge dames Jansje en Koosje na met haar een fluisterendgesprek over de tafel heen te hebben gevoerd, oprijzen en denzelfdenweg gaan als Heinebetje en Pietje.

Willems verslikt zich een paar maal aan zijn glas Medoc en tanteMietekootje zegt luid en vergoelijkend tot Klaassen en Willems:

„'t Is menschelijk!" Groote hilariteit onder de overige gasten: wan-hoop van Klaassen.

„Wat zal mevrouw drinken ?" vraagt de kellner als hij de biefstukkenop tafel zet.

„Heb jelui dorst, kinderen ?"„Ja, moe!" roepen drie monden te gelijk.„Breng dan maar wat bier."We geven alleen Engelsch bier aan tafel, mevrouw."

„Dat is me 't zelfde, Engelsch of Hollandsch, als 't maar goed is— breng maar een flesdh."

„Oogenblikkelijk!"„Dat is bepaald lekker bier," zegt voldaan tante Fietje, als zij het

glas Burton-ale, na een zucht van wellust, bijna ledig op tafel zet. Ineen oogenblik is de flesch uitgedronken en vragen de meisjes: „Moe,mogen we nog wat bier?"

Willems, die er plezier in heeft, dat tante Fietje met 't Engelschbier er in loopt, wenkt den knecht en weldra is een tweede fleschonderhanden.

,,Die biefstuk is niet groot, 'k heb honger gekregen. Lust jelui ooknog wat, meisjes, hier eet eerst die kruimeltjes aardappel nog op; lustjelui nog iets ?"

„He ja, moe, wat graag!"„Komaan, dan zullen wij 't er vandaag maar eens van nemen; wil

jelui een pannekoek toe?"„Asjeblieft moe!"„Aannemen, Jan!"„Mevrouw!"„Breng eens een paar pannekoeken of flensjes."„'t Spijt me, mevrouw, maar die kunnen we u op 't oogenblik niet

geven."

Page 39: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

32 EEN HEEL LIEVE VERRASSING.

» Niet? dat's raar."„Wil mevrouw soms een omelet?"» Hè ja, moe, een omelet!", roepen de drie meisjes te gelijk.„Goed dan, een omelet."„Aux fines Herbes ?"„Wablief? dat ken ik niet."» Wat confituren dan ?"„Is dat even duur ?"„Dat scheelt 10 cents, mevrouw."„Nou, dat's niet de peine waard -- dan maar met confituren."„Asjeblieft!" —„Zeg Jans," vraagt Sientje, die door de ale eenigszins opgewonden

geworden is, „wat heb jij daar opije bord ?"Jansje weet het waariijk niet, maar lekker is het; zij ziet Willems

vragend aan en deze antwoordt:„Galantine."„Is dat lekker?" vraagt Sientje.„Proef maar eens —" Jansje reikt haar bord over en Sientje pikt

met haar vork een stukje galantine. „Laat mij ook eens proeven, Sien,"zegt Heinebetje, en zusterlijk deelt de aangesprokene haar van 't ge-vraagde mede — terwijl ze vraagt: „Hoe vind je 't?" — een vraagdie Heinebetje met de bekende handbeweging beantwoordt.

„Kan ik u ook dienen met een stukje ?" vraagt Willems spottendaan tante Fietje, terwijl hij haar zijn bord voorhoudt.

„U is erg beleefd, maar ik wil u niet berooven."» 0! er is nog meer, zie maar, er staat nog een groot stuk op tafel."„Dan maakt 't een onderscheid; hou dan maar'wat je hebt, meneer

Willems, dan zal ik een paar stukjes van den schotel nemen," en totschrik van Klaassen en heimelijke vreugde van zijn vriend, bemachtigttante Fietje den schotel, neemt een paar groote plakken galantine,proeft, smakt met de lippen en zegt: „Overheerlijk! Komt, kinderen,er is nog genoeg op, 'k zal jelui ook wat geven; dat is iets wat eenburgermensch niet alle dagen eet" — en zonder verdere plichtplegingenbedient zij haar kroost duchtig van galantine de veau aux truffes.

Klaassen zit als op kolen, want de meesten der overige gasten be-ginnen 't uit te proesten van lachen, en Willems wordt zoo rood alseen kreeft, omdat hij, met geweld, zijn vroolijkheid onderdrukt. TanteMietekootje is geheel vervuld met de gedachte, dat ze nog nooit zoo-veel verschillende zaken op één middag gegeten heeft, en let niet opTante Fietjes wederrechtelijke annexatie, totdat zij Klaassens stem hoort,die haar zachtjes toevoegt: „Och, doe me plezier en zeg toch eensaan tante Fietje dat ze, hm!.... dat ze van de schotels afblijven moet;'t komt niet te pas, weet u!"

„Fie," roept Mietekootje derhalve vrij luid: „Fie! Neef Klaassen zegt,dat je er atblijven moet; jij hebt immers omelet besteld."

„He, neef, dat dacht ik niet van je, dat je zoo'n schrok waart. Gunstnog toe, er is nog zat over."„'t Is niet, omdat ik 't u niet gun, tante, maar...."„Maar ?.... O! daar komt de omelet, — nu wees maar tevreden,

Page 40: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN HEELE LIEVE VERRASSING. 33

dan mag jij van onze omelet eens meeproeven — Wat is dat ?"....vier omeletten ?"

„Dat heeft u besteld, mevrouw!"„Ik? man! je bent in de war; 'k heb bedoeld één, 't was maar om

zoo'n klein hapje na te hebben."„'t Spijt me, mevrouw! maar ze zijn nu eenmaal gebakken, en 't is

moeilijk om. . .„Hé, moe! houdt u ze nu maar, 't zijn zulke kleine dingetjes," zegt

Heinebetje, begeerig naar de omelet ziende.„0! moe, we kunnen ze best op," roepen Pietje en Mietje.De kellner heeft op den aanmoedigenden wenk van Willems de vier

omeletten^r, gediend en de meisjes hebben niets beters weten te doendan ze dadelijk onder 't mes te nemen.

„Zeg Mietekootje, drink jij dien wijn niet op, je flesch is nog drie-kwart vol ?"

„Ik heb geen ergen dorst, Fie; maar heb jij er trek in, dan kun jehem krijgen."

„Wel ja! als jij hem niet drinkt, betaald wordt hij toch — hier!schenk 't maar in mijn bierglas — 't komt toch in één maag."

Willems neemt deze gelegenheid te baat om zijn glas te vullen ende meisjes tegenover hem te vragen: „Mag ik de dames een glas wijnaanbieden ?"

Het drietal grinnikt, kijkt moederlief vragend aan en deze, die juisthaar neus in 't bierglas met wijn steekt, knikt met het glas voor denmond herhaaldelijk:

„Asjeblieft meneer, wat graag," antwoordt Sientje mede uit naamder anderen.

Willems wenkt den kellner, maar vóór hij tijd heeft gehad een fleschte bestellen, roept tante Fietje:

„Wou je een nieuwe bestellen, meneer? gekheid! dat moet je nietdoen; de meisjes hebben haar flesschen nog maar half leeg. Jet en Janshebben nog maar twee glaasjes gedronken en Koos nog maar een.Komt, meisjes, deelt jelui wijn eerlijk met mekaar; 't is zonde als erwat overblijft, botje bij botje; ik heb ook nog wat..."

0, schrik, daar verschijnt eensklaps de karabies weer op tafel endelft tante er een massa klapbessen uit op, die zij bij handen vol aande meisjes uitdeelt.

„Daar, Jet! daar Jans! Meneer Willemse kan ik u ook dienen, neefKlaassen ook een handje vol? Ze bennen als suiker! uit• 't tuintje vantante Mietekoo."

„Dank u."„Kom aan, geneer je niet."„Dank u, wezenlijk ik houd er niet van."„Heer in Den Haag, neef! lust je ze niet meer; nu dan ben je wel

veranderd, vroeger kon je er wat aan doen hoor! als je onder denstruik mocht zitten, ik heb ze je wel zien eten, dat je den riem van jehes moest losmaken. Ja, jongen! je kon in dien tijd eten als een wolf."

Willems accepteert een handje vol klapbessen en na de glazen vol-geschonken te ,hebben zegt hij:

Page 41: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

34 EEN HEEL LIEVE VERRASSING.

Lieve dames! mag ik het genoegen hebben op uw aller gezondheidte drinken; het is me een bijzonder groot genoegen om kennis temogen maken met de familie van mijn vriend Klaassen; ik wist waarlijkniet, dat hij zoo gelukkig is om twee zulke waardige tantes en zeszoo beminlijke nichten te hebben. Ik drink op uw aller welzijn, dames— en nog speciaal op mijn lieve buurvrouwtje, juffrouw Liesje."

„Ze hebben 't altijd op die Lies begrepen," zegt Jet nijdig tot Dansje.„Dank je wel, meneer Willems. —"„Geobligeerd, meneer!"Een dozijn monden giegelen en prevelen iets wat naar een „dank u"

of „op uw gezondheid" gelijkt.Willems vervolgt: „Klaassen, ik feliciteer je met 't bezit van zoo'n

familie."„De gelukkige neef" trekt een gezicht, waarop vertwijfeling, woede

en ergenis te lezen zijn, en 'tusschen zijn tanden door smoort hij eenverwensching, als hij het glas aan de lippen brengt.

Van drie verschillende zijden der tafel klinkt het nu plotseling:„Klaassen, mag ik je eens zien? ik hou me aan 't geen Willems

gezegd heeft."„Klaassen, man! daar ga je."'t Zijn de andere tafelvrienden, die nu verspreid zitten, een gevolg

van de invasie der tantes.... .Klaassen je weet 't wel!"Drie glazen worden tegen den ongelukkige opgeheven, drie hoonende

glimlachen treffen hem als dolksteken, en driemaal vervloekt hij inwendigzijn noodlot en zijn lieve familie, maar hij vervalt schier tot razernij,als tante Mietekootje haar stem verheft en, zich tot Willems wendendverhaalt: „dat neef toen hij klein was, zoo'n „snoes" van een jongenwas, en dat zijn vader zaliger altijd gedacht had, dat hij dominé zouworden, omdat hij, als vader, de kerk schoonmaakte of aanveegde, altijdop den preekstoel ging staan en net ging doen of hij preekte."

De ongelukkige krijgt het klamme zweet op het voorhoofd, als tantemet zekere aandoening vertelt, dat zijn moeder altijd gehoopt had, datde jongen in de kleingoedbakkerij van haar oom zou gekomen zijn,maar dat zij nog vóór haar dood had gezegd, dat zij zich toch nugrootsch op haar jongen gevoelde, omdat hij zoo'n stadsche heer ge-worden was, en dat kleingoed bakken toch maar kleingoed bakkenwas. „Och, meneer Willemsen," valt nu tante Fietje in, die de restvan Mietekootjes wijn genuttigd heeft en daardoor nog iets spraakzamerwordt, „u moest neef eens klein gekend hebben. 't Was zoo'n aardigkereltje, zoo rond als een tonnetje en met een paar bolle wangen omer in te bijten, en altijd was zijn broek stuk van 't klimmen, is 't nietzoo, neef ?"

„'k Wou, dat je de. .," denkt beef, die 't allerongelukkigst gelaatvan de wereld vertoont, maar toch nog lacht, als een boer die kiespijnheeft, terwijl hij antwoordt:

„Ja, kleine kinderen worden groot en die tijden zijn voorbij, alles.verandert, hm! hm! en..."

„Zeker, en 't is je tot eer aan te rekenen, dat jij jezelven zoo vooruitgeholpen hebt in de wereld," zegt tante Mietekootje. Met een bewon-

Page 42: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN HEEL LIEVE VERRASSING: 351

derenden blik laat zij er op volgen: „Mijn man, je oom, zei verledenweek nog: Hij had toch voor mijn affaire niet gedeugd; de jongen zijnhanden staan niet voor de verfkwast. Weet u, meneer Willems? omdatwij maar alleen meisjes hebben, had mijn man er wel eens rover ge-dacht om neef in de schilder- en glazenmakersaffaire op te leiden,maar...."

„Tante wil u nog een glas wijn ?" vraagt de ongelukkige Klaassenom haar afleiding te geven.

„O, neen, dank je wel, ik voel het nu al in mijn hoofd."„Als je 't overlaat neef, geef 't dan maar hier, dan lusten Pietje of

Heinebet 't wel."„Met plezier, tante."„Dankje! ja, jij kunt er goed van leven, jij hebt goed lachen, een

goede betrekking en dan nog dat erfenisje van neef Klaassen, die inde Oost kleermaker geweest is."Klaassen wordt opeens vuurrood, als Willems doodleuk vraagt: „Was

hij dan niet hoofd-controleur ?"„Controleur? wel neen: we hebben nooit geen controleur in de familie

gehad, is 't wel Mietekootje?"„Dat ikk weet niet, Fie."Gelukkig duurt deze marteling voor Klaassen niet langer, want de

table d'hôte is afgeloopen en de gasten verwijderen zich.'t Slaat zeven uur en eensklaps roept tante Fietje: „Goeie hemel,

al zeven uur; we moeten ons reppen, want de trein gaat om kwartierover achten.

Neef schept adem.„O! dan heeft u meer dan genoeg tijd," zegt Willems, op zijn horloge

ziende, „met de tram is u in tien minuten aan 't spoor."„Met de tram? wel neen, dat is zonde van 't geld; we kunnen best

loopen: de meisjes hebben jonge beenen en wij hebben hier uitgerust.Komt meisjes, we moeten gaan."

Terwijl de dames opstaan, ziet tante Fietje een schoteltje metamandelen en rozijnen dat nog onaangeroerd op tafel staat. In eenoogwenk is de karabies open en glijdt de inhoud van 't schoteltje' erin bij de woorden: „'t Is jammer als 't niet gebruikt wordt: de meisjesknnnen ze onderweg wel opknabbelen."

„Zou u er die biscuitjes niet bijnemen ?" vraagt Willems spottend,en in zijn oog tintelt iets duivelachtigs als hij er bijvoegt: „OchKlaassen, geef die biscuitjes eens aan je tante."

Intusschen is de oberkellner genaderd en rekent af , ; f l2.50 voor devijf couverten en hoewel zij 't zuchtend doet, moet ze toch erkennen,dat zij nog nooit zooveel en zoo lekker gegeten heeft.

„Nu zullen wij ook maar afrekenen, Jan," roept Fietje en haalt haagrknipbeursje te voorschijn en vraagt, „hoeveel is het?"

„De keliner schrijft op zijn bloc-note:„Viermaal biefstuk met een ei à f 1.40 — maakt f 5.60."„Wablief f 1.40 — en je kameraad zei: biefstuk kost f 1.20,"„Accoord, mevrouw, maar twee eieren f 1.40"„Maar man! die eieren waren voor die sla."

Page 43: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

36 EEN HEEL LIEVE VERRASSING.

„Pardon, mevrouw, de sla is apart, ik had ze haast vergeten, dank u!dus viermaal sla à 20 cents, maakt 80 cents."

„Heer in den Haag! kost het beetje sla twee dubbeltjes de persoon ?"„Vindt u dat zoo duur ?",,Mietekootje! Mietekootje! ... .„Wat is er ?"„Hij rekent 80 cents voor dat prikje sla."Mietekootje haalt de schouders op, en praat verder met Klaassen,

die inwendig kwaadaardig is, maar eigenlijk toch plezier heeft, in deverontwaardiging van een zijner kwelgeesten.

„Dan viermaal omelet aux confitures à 60 cents, is f 2.40."Maar, mensch, ben je gek, zoo'n voddig omeletje, met wat pruimen

-conserf er in, twaalf stuivers ?"„Dat is de gewone prijs, mevrouw! dan twee flesschen bier, Burton-

ale, à 80 ct. is f 1.60."„Neef! neef! kom eens hier, die vent wil me beetnemen. Hij rekent

zestien stuivers voor een flesch bier, dat is ongehoord; bij ons kosteen flesch best Haantjesbier maar 20 centen."

„U heeft echt Engelsche ale gehad, mevrouw, die kost nooit minder,"antwoordt de oberkellner, die moeite heeft om zijn lachlust te be-dwingen.

„'t Is hier een afzettersboel, zoo iets heb ik nog nooit beleefd. NeefKlaasseni hoor dan toch eens even?...... Klaasen is Oost-Indisch doof

„Alzoo f 5.60 en 80 met 2.40 is f 8.80, de twee Burtonale à f 1.60is 10.40."

„'t Is beestachtig hoor! schandalig!"Met onverstoorbare kalmte gaat de kellner voort: „Dan heeft u en

de jonge dames galantine genomen, dat zullen we voor dezen keermaar voor drie porties rekenen à 70 cents, maakt f 2.10: alles enalles te zamen f 12.50."

Tante Fietjes oogen worden zoo groot als biljartballen bij die laatstewoorden, en met een harden slag haar karrabies op tafel zettend,roept ze op bepaalden toon uit:

„Dat betaal ik niet, nooit in der eeuwigheid niet ?"„Maar u hebt het toch gegeten, mevrouw!"'t Bleef immers toch over van de anderen!"„Pardon, mevrouw t de andere heeren en dames waren al gediend;

-- 't was een zoo goed als volle schotel, die op tafel stond."„Zeventig cents per persoon voor zoo'n paar plakjes gehakt, want

anders was het niet .. .. maar neef! hoor dan toch eens even, hijwil veertien stuivers hebben voor dat beetje gehakt, 't was niet eenslekker — — — —"

„'t Was getruffeerd, mevrouw," merkt lachend de kellner aan.„Daar heb ik geen verstand van — 't is eenvoudig afzetterij hier;

f 12,50 zeg je, maar dan hebben wij met zijn vieren net zooveel ver-teerd als zij met hun vijven, dan hadden we warempel ook wel tabled'hôte kunnen eten. —"

,,O! zeker, dat was u veel voordeeliger uitgekomen.".Waarom heb je mij dat dan niet gezegd, man?"

Page 44: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN HEEL LIEVE VERRASSING. 37

„Mevrouw wou absoluut à la carte eten."„Dat had ik moeten weten — waarde neef! luister dan toch eens

— och kom eens even hier, roep dien heer eens — asjeblieft...."„Och, mevrouw, dat helpt u toch niet. Meneer Klaassen is hier

habitué en weet wel, dat bij ons alles naar een vast tarief is geregeld;— ik krijg twaalf gulden en vijftig cents van u. Service laat ik aanuw beleefdheid over."

„Service, wat bedoel je ?"„'t Fooitje voor den kellner."„Nog een fooi bovendien? ja, dat kun je aan je hart voelen; daar

heb je in Godsnaam f 12,50 maar zeg aan je patroon, dat 't hiereen afzetterstroep is."

„Dank u, mevrouw; 'k zal de boodschap doen." Lachend verwijdertzich de kellner en laat tante Fietje, gansch verslagen, alléén.

Klaassen en Willems zijn met de anderen reeds op straat en wan-delen langzaam naar het station.

Zenuwachtig van 't kibbelen en het loopen, haalt tante Fietje dewandelaars eindelijk in en geeft haar overkropt gemoed lucht in keurvan leelijke namen als: „rooversbende, afzetters, enz. enz."

Neef Klaassen 'geniet, want hij is gewroken.Willems verzekert haar doodleuk dat aan table d'hóte eten eigenlijk

de goedkoopste manier van dineeren is.Tante Mietekootje zegt: „Fie wil je wel gelooven, dat ik te veel ge-

geten heb; 't was bepaald te overvloedig, ik kan haast niet loopen,een verzuchting die door de ongelukkige Fietje alleen beantwoord wordtmet de woorden: f 12,50 voor ons vieren, 't is om razend te worden,en dat alleen voor biefstuk en een omelet; — ik had het moetenweten !"

Dicht bij 't station valt het Klaassen plotseling in, dat hij _noodza-kelijk nog op 't kantoor moet zijn, en Willems herinnert zich, dat hij

naar de post dient te gaan.Hij neemt dus met een: „Tantes, nichtjes, neemt me niet kwalijk,

dat ik u hier verlaat," afscheid, en Willems buigt hoffelijk bij de woor-den:

„Dames! het is mij een groote eer geweest, met de familie vanmijn vriend kennis te maken, — rechtuit, rechtuit, rechtuit en al maarrechtuit, dan komt u vanzelf aan 't station."

Klaassen is een week lang niet in 't Café restaurant Royal aantafel verschenen, en toen hij eindelijk weer kwam eten, keken de tafel-vrienden hem, naar 't hem toescheen, min of meer medelijdend enironisch aan en Willems vroeg droogweg: „Heb je al bericht van jefamilie gehad of ze goed tehuis zijn gekomen ?"

Klaassen antwoordde knorrig: „Ik weet 't niet," en bleef verderdien geheelen middag uit zijn humeur, omdat zijn vriend er nog bij-voegde:

„'t Waren erg hartelijke menschen; 'k vond het een heele lieveverrassing voor je."

Page 45: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„ALS 'T GRAF".

Lapjesdag bij Sinkel. 't Is vol, in 't warm en dompig riekend maga-zijn; een menigte burgervrouwen, juffrouwen, met en zonder kinderen,stuwt, hortend heen-en-weer stootend, lachend, babbelend, dringend enkijkend, tusschen de met restanten stofjes en katoentjes bedekte toon-banken, voor en achteruit. De bedienden en winkeldochters prijzenluidkeels, in haastige zinnetjes, de keurige en nooit zóó weer voorko-mende spotkoopjes aan of kibbelen goedlachs met de altijd afdingendevrouwen.

Juffrouw Smids, haar man is eerste bediende in een galanteriewinkelen op haar zelfg is, zie dat niet aan te merken, is met haar dochter-tje, een schraal slungelig meisje aan 't winkelen, zooals zij dat noemt.Zij heeft bij een kruidenier reeds een en ander gekocht, dat in haarhandtasch — een mandje staat zoo erg ordinair — geborgen is engaat nu een kijkje nemen bij Sinkel, omdat 'n burger mensch op zoo'nlappiesdag nog'reis schappelijk terecht komt." Eerst drentelt ze schom-melend van dikheid, tusschen de bezoeksters door duwend en geduwd,tot ze vlak voor de toonbanken komt; bevoelt hier met zaakkundigenhand een stofje en wrijft daar een restantje linnen tusschen de vingers.Eindelijk wordt )zij het ltt, naslang loven en bieden, met den gefri-seerden, bovenlandsche bediende eens over een coupon wollen stof,juist geschikt voor een jurkje, voor de zich naast haar vervelendeFietje. Ze verovert, na een hartige woordenwisseling met een bijdehandtewinkeljuffrouw, een paar lapjes katoen, voor bijna geen geld, en verlaatdan puffend en blazend, maar innerlijk voldaan, het magazijn. Haartasch draagt ze in de eene hand, onder den 'arm een groot pak en aande andere hand trekt Fietje, die twee kleinere pakjes draagt en graagop straat wil.

Op de stoep ontmoet zij juffrouw Maassen, die schuins tegenoverhaar, twee hoog, boven den spekslager woont. Ze kennen elkanderslechts oppervlakkig en houden geen bepaalde vriendschap, maar omelkaar nu zóó hondsch, zonder boe of ba, voorbij te loopen, gaat tochniet aan, — vooral niet omdat juffrouw Maassen plotseling haar lange

Page 46: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„ALS 'T GRAF ", 39

gestalte en mager, bleek gezicht tot haar overbuigt en met een zoet-sappig lachje om den breeden mond, fleemend zegt:

— Heerejé uwes ook hier juffrouw Smids? In geen eeuw gezien m'nlieve ziel — in geen eeuw; hoe vaart u? — Man ook wel? — Kinder-tjes gezond?

— Dank u, superber. Fietje zeg jij niemendal?Fietje knikt, kleurt even, haalt hoorbaar haar neusje op en steekt

dan haar linkerhandje uit. Ze laat terwijl een der pakjes vallen en zegtzachtjes: — Dag juffrouw!

— Kijk me nou zoo'n kind, — neen! je rechterhand Fie! — 0Heere! wat 'n stoethaspel, daar leit't andere pakkie ook al voor den grond.

— Och, kind kijk dan toch uit — en met een vinnigen ruk de pakjesaanvattend — geef hier, ik zal ze wel dragen, neem jij de tasch maar.

Terwijl juffrouw Smids de stoffige pakjes zorgvuldig afveegt, vraagtjuffrouw Maassen:

— 'Reis wezen kijken; naar de lappies?— Och ja, 'n paar jurkjes gekocht voor Fie en Toos; te geef m'n

goeie mensch, te geef! —, juffrouw Smids klopt op 't pak onder haararm — acht el drie verrel, voor zes en twintig stuivers.

— Gut mensch! da's voor niemendal -- is d'r nog meer van.— Geen snars — nou maar ik heb 'm ook z'n hart uit z'n lijf ge-

pingeld, hoor!— Ja, uwes is niet van gisteren, dat zeg ik altijd -- en hoe is 't

met je jochie ?.... Heere! ziet uwe dat?— Wat?— Wie daar uit den hoedenwinkel hierover komt.— Dat 's juffrouw Vermeulen, die onder u woont. — Stil Fietje,

slinger zoo niet met de tasch. -- Wat ziet ze d'r opgedirkt uit. Zekomt hierin... Sjuut!...

De twee vrouwen knikken even, als antwoord op een knikje vanjuffrouw Vermeulen, die langs haar heen den winkel binnengaat. Alsdoor één ingeving gedreven keeren zij zich beiden te gelijk om enoogen juffrouw Vermeulen na totdat zij tusschen de koopsters verdwijnt.

Juffrouw Maassen schudt haar puntig hoofd een paar maal heen enweer, knipt de oogleden, als een katuil, over de groenige oogjes, schokthaar opgeheven rechterhand, niet korte beweging heen en weer en zegtdan fluisterend tot juffrouw Smids: — „Nou dat is 't hoedje wèl —heere, heere! wat 'n veer zit er op en blommen, niet zuinig! een damevan de Keizersgracht hoeft er zich niet voor te schamen.

— 't Is een echte veer, dat zag ik direkt, minstens van een guldenof drie.

— Drie? — zeg maar gerust zeven, m'n lieve ziel! Kijk maar reisbij Mars voor de ramen, daar hangen ze precies dito eender en 't zelfde.

— Wat, zeit u?— Sicuur hoor! Ik moest mijn man niet om zoo'n hoed komen; hij

kost met elkaar wel vijftien gulden.-- Hoe komt zóó'n mensch aan zoo'n duur stuk? Daar zijn d'r man's

verdiensten toch niet naar.— Ik geloof, dat ie achttien gulden in de week verdient.

Page 47: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

40 „ALS 'T GRAF."

-- Ja, juffrouw Maassen dat vraag ik me ook af, zé is toch net zoogoed een burgerjuffrouw als wij.

— Nou, hé ? — niks meer en niks beter en dan zoo'n hoed, en vlak bijjuffrouw Smids' oor fluisterend, vraagt zij: — kan uwe zwijgen?

— Ik ? — Als 't graf! — Toe Fie, ga jij hierover 'reis naar die pop-petjes kijken. En de kleine een duw vooruit gevend; -- alla, toe dan,pas op de tasch — kleine potjes hebben groote ooren, weet U?

— Nou! ze hoeven niet alles van d'r evennaaste te weten, kinderenbabbelen zoo gauw.

— Persies! — maar wat wou uwe van juffrouw Vermeulen zeggen?— Zoodra d'r man 's morgens naar 't stadhuis is — hij schrijft daar,

weet u — gaat zij de deur uit en even voor hij thuis komt, maakt zedat ze weer binnen is — soms komt ze laat in den avond thuis, heellaat, dan loopt ze op kousen en voeten; zeker bang dat ik d'r hoorenzal, ik woon vlak boven d'r — God zal me bewaren dat ik iets kwaadsvan d'r zeggen zou — maar wie loopt er nou op z'n kousen hè? Enze komt soms over elven t'huis, dat doe je toch zoo niet.

— En d'r man?— Die ? daf's een suffert, die merkt niemandal of hi, hi! hi! hi! hij

wil misschien niets merken — ze schijnen anders goed met mekaaroverweg te kunnen, 'n stil huishouwen, d'r is nooit kwestie.

— Och, och, wat hoor je toch rare dingen en ze komt zoo fatsoenlijkvoor — zoo! hm! zoo....

— Jawel, zoo mevrouwerig, 'n fijne dame. Hum! ik zeg maar, zoo'nhoed heb je niet voor niemendal — en d'r man is veel ouwer dan zijen geen kinderen — afijn! ze is knap van gezicht en....

— Ja, dat is ze, hè! hè! h! hè! Juffrouw Smids lacht kortademigen stootend. — Uwe denkt toch niet, dat ze....

— ik? — Ik denk niemendal, maar er zijn toch voorbeelden van,niet waar? Och God! ik zou wel de laatste wezen om iets kwaads van't mensch te veronderstellen, maar ze is me te veel op d'r eigen; jeweet niet wat je aan d'r hebt. Ze zeit gemorgen en genávend en meerniks; je hoort nooit reis van d'r, wat ze uitvoert — nooit!

— Dus, stiekum?— Erg! ze gaat en ze komt, zonder spraaks — afijn! dat is nou ook

haar zaak en als zij zoo'n dure veer op d'r hoed durft te zetten, moetze 't zelf weten, maar dat 't iedereen opvalt is natuurlijk.

— Ze is anders altijd vrindelijk, dat zei m'n man verleden week nog,die komt d'r dikwijls tegen.

— Och, dat 's casuweel, uwes man ook al? Wel, well de mijne zeionlangs nog; wat heb jij toch tegen juffrouw Vermeulen? 't Vrouwtjeis altijd even vrindelijk — en terwijl langs juffrouw Maassens spitsenneus en grooten mond, een leelijke, valsche trek glijdt, zegt ze, met denmond bijna in 't oor van juffrouw Smids: — Ze kijkt altijd en eeuwignaar de mannen, let maar eens op als je d'r eens op straat tegenkomt— maar zwijg in Godsnaam d'r van — ik wil de zegsman d'r niet vanwezen.

— Nou! en ik niet!-- Ik zeg 't ook maar alleen aan uwe in vertrouwen, want ik bijt

Page 48: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

» ALS 'T GRAF." 41

liever m'n tong af dan dat ik bij anderen iemand in zijn reputaasjezou benadeelen, dat begrijp u!

— Spreekt vanzelf; 't zou ook heel onchristelijk en zondig wezen,want ieder mensch heeft immers fouten en gebreken. — Kom Fie-ie-tje!— wèl thuis, juffrouw.

— Van 't zelfde juffrouw Smids — dag kind, zorg jij maar goedvoor je tasch — adjuus juffrouw.... en denk er om!

Terwijl juffrouw Maassen, Sinkels magazijn binnengaat, draait ze zichnog even om, en legt met opgetrokken wenkbrauwen en ernstig knik-kend den rechter voorvinger op de vooruitgestoken dunne lippen.

Juffrouw Smids knikt geruststellend en zegt zachtjes „Als het graf."

Met Fietje aan de hand gaat juffrouw Smids huiswaarts, maar hettoeval wil, dat juist terwijl zij de deur van haar bovenwoning wilingaan, de vrouw van den drogist, die in het huis woont, op de stoepkomt om een luchtje te scheppen. 't Is dus niet meer dan natuurlijkeburenplicht, dat ze even een praatje houdt over 't weêr, de affaire,de kindertjes en honderd andere belangrijke zaken meer, die tweepraatgrage burgerjuffrouwen kunnen bezighouden.

Fietje is met de tasch naar boven gestuurd en weer beneden ge-weest om de pakjes te halen, ze heeft al een tik gehad omdat zij zoodreinsde van: — Moe, kom u nou Bove? maar er is zooveel te behan-delen, dat de buurjkes nog niet ophouden kunnen met praten. Intus-schen steekt, tegenover haar, juffrouw Vermeulen den sleutel in hetslot en verdwijnt door de trapdeur.

De drogistvrouw heeft haar gezien en met breed getrokken mond,vriendelijk knikkend gegroet; dan zegt ze tot juffrouw Smids: —.- 'nnette vrouw, die van Vermeulen!

— Hum! — ja-ja erg net, hum heel erg!— 0, zoo! vindt u soms, dat ze niet...?— Ikke, — gut mensch — ik zeg niemendal, ik vind 'r alleen maar

hum! 'n beetje al te gekleed,— Hoezoo?— Nou, heb u dat fijne kiepie niet gezien, dat ze op heeft, — 'n

duur hoedje, hoor! echte veer, fijne pik!— Niet op gelet! Juffrouw Smids.-- Heerel en 't valt iedereen op, dat zij zóó...Weer komen twee vrouwenhoofden bij elkaar, al dichter en dichter

ze schudden beurtelings heen en weer of knikken plechtig, ernstig, deftig.De woorden: zwijgen — hoed — achttien gulden — man verdient

maar zestig gulden 's maands, vrouw altijd de hort op — vliegen alsgiftige pijlen uit juffrouw Smids' mond in 't oor der winkelierster —en als de dikke verhaalster eindelijk schommelend en steunend de trapvan haar woning opgaat, schudt de drogistvrouw meêwarig het hoofd,terwijl ze aan haar man, die met alle aandacht een pijp zoutedropop een hakbord tot fijne kleine schijfes snijdt, in vertrouwen meedeelt,wat maar bovenbuur zeker en heiliga°weet.

Page 49: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

42 »ALS 'T GRAF."

Een oogenblik later komt een goede vriendin, die ook zwijgen kanin het opkamertje achter den winkel zitten, drinkt veel kopjes slappekoffie en hoort, met half open mond en gretige ooren, een verhaalaan, van een hoed van vijf en twintig gulden die op het hoofd prijktvan een juffrouw wier man maar vijftig gulden 's maands verdient— en jawel! nu de winkelierster het zegt, is het haar ook opgevallendat de bewuste juffrouw, namen noemt ze niet, God zal d'r bewaren,maar ze woont één hoog boven den varkensslachter — zoo'n straat

-madelief is — Hum! Hum! Ja zeker, nu herinneren de beide vrien-dinnen het zich eensklaps duidelijk, ze hebben haar dikwijls tusschenlicht en donker met een heer zien loopen, een heer op leeftijd, netvan voorkomen; 'n sjentelman, hum! hum!

Een paar dagen later, terwijl boven den drogistwinkel, juffrouwSmids' naaimachine onafgebreken snort en 't bespottelijke koopje ineen jurkje verandert, wordt voor de toonbank beneden, Juffrouw Ver

-meuleiis hoed reeds op dertig gulden getaxeerd, terwijl de winkeliersteraan een buurvrouw, die zoo dicht is als een pot, in vertrouwen meê-deelt, dat zij dat spul niet vertrouwt, omdat de vrouw van een winkel-bediende die misschien maar veertig gulden 's maands heeft, tochzoo'n duur stuk niet zelf kan betalen. Vóór dat het jurkje van Fietjezoover af is dat het gepast kan worden, is de sjentelman een ouwe,rijke, gemeene vent geworden en juffrouw Vermeulens man, een nul,een loeres die — afijn! die zijn oogen in z'n zak heeft. De banket

-bakkersvrouw van den hoek zou, een dag of wat daarna, er meervan kunnen vertellen dan zij bij den drogist heeft gehoord, maar zijhoudt niet van praten. Zij is geen vrouw die een ander beschendten daarom verwijst zij liever de belangstellende, die er naar vraagt,naar de vrouw uit de water- en vuurnering, die er alles van kanweten, omdat zij alle dagen aan juffrouw Vermeulen vuur en waterlevert.

De water en vuurvrouw is evenwel zoo stom als een visch; juffrouwMaassen heeft het zelf ondervonden, want toen zij er haar naar vroegvroeg kreeg ze ten antwoord: — m'n goeie mensch ik kan je geenuitsluitsel daaromtrent geven, bovendien bemoei ik me nooit met deah- en dependensies van m'n klantjes, want ik moet van allemaalleven; ik zeg niemand iets na, 't zij ten goeie of ten kwaaie — maarik voor mijn, — zieje, persoonlijk voor mezelf' ik heb 't niet op 'nvrouw die zich zoo opdrilt — en die soms zoo bij nacht en ontijenthuis komt — maar iK zal wel de laatste wezen die over 'n menschpraat, bovendien wat je van juffrouw Smids hoort, kunje nog zoogrif niet aannemen, want zonder 't goeie mensch te willen affronteerend'r tongetje is, hm! — met breed op elkander geknepen lippen enloerende oogjes schudt de vrouw haar hoofd — en dat u 't eerst vanháár gehoord heb, juffrouw Maassen, verwonderd me niks niet, wantu is de persoon niet om van je evenaaste het ergste te denken, of tevertellen; dat weten we allemaal!

Als 't jurkje voor Fie bijna gereed is, gaat juffrouw Smids in dengaren- en bandwinkel van juffrouw Kwebbel 't een en ander halen enterwijl zij, omdat er toch niemand anders in den winkel is, met de

Page 50: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„ALS 'T GRAF.” 43

eigenares eeu praatje houdt, hoort zij de verrassende tijding, dat Ver-meulen van zijn vrouw gaat scheiden.

Juffrouw Kwebbel weet 't posietief en als ze er niet secuur van waszou ze 't ook niet vertellen, want alle menschen bennen niet zooalsJuffrouw Smids, die d'r mond kan houwen.

— En waarom scheien ze dan? vraagt de koopster, zoodra ze kansziet om een vraag tusschen Juffrouw Kwebbels woordenstroom te zetten.

— Waarom! — ik zou 't u haarfijn kunnen vertellen, maar 't iszoo'n misselijke historie, dat 'n fatsoenlijke vrouw, en vooral een onge-trouwde, zooals ik die van zulke dingen niets afweet, der liever nietover spreekt, want de menschen mochten 'reis denken, dat ik hum!hum! — Och God je moet 'r toch nog beklagen, want een vrouw,die slecht is moet toch door een man die nog slechter is wordenovergehaald.

Juffrouw Kwebbels wipneus en bolbleeke wangen, komen hoe langerhoe dichter bij 't gelaat van juffrouw Smids, die ze met kleine glin-sterende drupjes bestuift, terwijl haar dikke blauwige lippen, overde vooruitstekende groenige tanden heen, in voortdurende versneldebeweging komen als ze den armen Vermeulen beklaagt, die voor veer-tig gulden in de maand z'n eigen op 't stadhuis uit mekaar moet schrij-ven en toch niet bij machte is om zoo'n pronkster tevreden te stellen.0, juffrouw Kwebbel zou nog heel wat meer kunnen vertellen, alsze niet zoo bang was om iemand in zijn eer te grijpen of te kwetsenen daarom zwijgt ze liever, dan heeft ze ook niets te verantwoorden,maar — dat wil ze toch nog zeggen, dat zij, als die madam met 'rmooie hoed voor haar fatsoenlijke toonbank komt, geen conversaasjevoor d'r over heeft, maar d'r zonder boe of ba zal helpen aan 't geenze komt koopen.

Zondags, veertien dagen nadat het spotkoopje is aangeschaft, heeftFietje voor het eerst haar nieuwe jurk aan en wandelt met vader enmoeder voorbij Vermeulens woning, waar de gordijnen zijn neêrgelaten.

Als Juffrouw Smids naar boven kijkt, zegt ze tot haar man;— Alles dicht, zij is bepaald weer uit; 'k heb d'r man, een half

uurtje geleden thuis zien komen, die sukkel! Je moest hem eigenlijkwaarschuwen, dat hij zoo...

— Ik dank je! — ik bemoei me niet met een andermans zaken;ik hou niet van praten.

— Neen! dat weet ik en 't is vervelend genoeg; jij vertelt niets,eu van jou hoor ik nooit wat, al zou je de Hemel weet wat weten.

— Zoo!'— Ja — jijlui praten in 't koffiehuis anders genoeg!— Och!— Meer dan wij misschien.— Hum!— Maar wij vrouwen hebben den naam.

— 0, zoo, laat je me aanpraten, best! dan zwijg ik ook.Een schuinsche blik en een ironisch glimlachje van mijnheer Smids

doen zijn vrouw inderdaad een poos verstommen.

Page 51: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

44 „ALB 'T GRAF."

Juffrouw Vermeulen is echter wèl thuis, evenals haar man.Ze zijn in de achterkamer.Hij loopt, zwijgend, met de handen op den rug, 't hoofd voorover

gebogen, de kamer op en neer en zij zit bij de tafel, schreiend.Eindelijk staat Vermeulen stil, zucht een paar maal diep en zegt:

— 't Is Godgeklaagd! en weet je niet, wie je dat gebakken kanhebben ?

— N-neen! ik heb nooit iemand kwaad gedaan, niemand beleedigd,— 'k heb de oudste werkster wel een paar maal onderhanden genomen,omdat ze zoo luierde, maar....

— Huil niet vrouw! ik zal er verhaal op zoeken, dat verzeker ik je,want 't gaat maar zbó niet om een fatsoenlijke vrouw de kroon van't hoofd te nemen. Kom! wees bedaard — hij buigt zich tot zijn vrouwover en zoent haar hartelijk. — Kom! ik ken je door en door, ik weetdat 't allemaal leugens, verdomde, gemeene leugens bennen.

Hij neemt een stoel en gaat naast haar zitten. — Wordt nou eensbedaard Marie, snik zoo niet, ik weet immers, dat je een goeie vrouwvoor me bent, dat je even hard werkt als ik, tot 's nachts toe, als't druk is op 't atelier, maar dat madam 't gelooft, dat begrijp ik nietze kent je toch ook niet van gisteren, maar ik ga er heen, morgenden dag en ik zal....

— Och, 't helpt toch niets, ze lacht er om.... weer begint juffrouwVermeulen te schreien, zóó hartstochtelijk, dat haar man een glaswater haalt en 't haar met een zacht: — bedaar nou toch; vertel meliever geregeld hoe 't was — laat uitdrinken.

Eindelijk kalmeert zij een weinig en verhaalt haar man, in korteafgebroken zinnetjes, nu en dan met een snik of een zenuwachtigschokje, hoe ze àl eenige dagen lang gemerkt had, dat de meisjes op't atelier haar nu en dan spottend aankeken, de hoofden bij elkaarstaken en gniffelend elkander aanstootten en 't blijkbaar over haarhadden.

Dikwijls hoorde zij, in de gang, hoe ze in 't atelier lachten engiechelden; soms meende ze haar naam te verstaan en als ze danweer binnenkwam, zwegen eensklaps allen en keken haar grinnikendof brutaal aan.

Een aanmerking, die ze, vrij kras, de oudste werkster, een leelijke,lange, luie meid, over herhaald slordig werk had gemaakt, was meteen brutaal ontkennend gezegde beantwoord en toen juffrouw Vermeulenzei: — Jij moest liever zorgen, dat je op je tijd hier was, had dewerkster haar de woorden: — „En jij moest liever op je eigen gedragletten" onbeschaamd in 't gezicht geslingerd. De andere meisjes haddenstiekum gefluisterd en spottend gekeken, terwijl zij schijnbaar verbazendhard doorwerkten. 't Eene woord lokte 't andere uit en juffrouwVermeulen gaf de oproerige haar ontslag.

In 't middaguur, terwijl de werksters haar boterham aten, kwam eender meisjes, in de andere kamer bij haar en zei met een hoogroode

Page 52: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„ALS 'T GRAF.” 45

kleur, min of meer stotterend eerst, later in een veel te vlug tempo:— dat zij heusch de juffrouw altijd graag had mogen lijden en dat zijdaarom niet velen kon, dat er zóó over de juffrouw werd gesprokenen dat madam — de hoedenmaakster was een francaise — 't ook alwist, maar dat die brutale Jet 't niet had moeten zeggen, want dat't toch wel niet waar zou wezen, omdat de juffrouw een fatsoenlijkmensch was en dat zij 't. al tegengesproken had zooveel en waar zekon, omdat zij van de juffrouw hield en.... verschrikt had juffrouwVermeulen haar gevraagd: — maar kind! wat vertellen ze dan tochvan me; wat? — en 't geen zij toen hoorde klonk haar zóó verbazendvreemd, záó onzinnig, dat ze in een helderen lach schoot, maar onmid-dellijk daarna woedend werd, toen zij 't slot der mededeeling hoorde:— en nou zegt iedereen: dat u van je man gaat scheien, omdat u eenander heeft.... en dat weet de heele buurt.

Ontsteld, zenuwachtig en verdrietig, klopte juffrouw Vermeulen aande deur van 't bovenmagazijn waar Madame Robinol, een korte, dikke,veertigjarige Française, bezig was bloemen uit te zoeken.

Madame stond bij een zwart gelakte monsterkist en draaide, meteen der inlegbakken in beide handen, haar dik bovenlijf op de breedeheupen half om en vroeg toen ze haar „premiere ouvrière" in de kamerzag komen: — Eh bien ?

Juffrouw Vermeulen zweeg, slikte, de stem stokte haar in de keel;dat korte: „Eh bien!" had haar van streek gebracht.

„Qu' y a-t-il? — Watte isse er? herhaalde madame, terwijl zij denbloemenbak neerzette; — des fleurs?

— N neen! madam, ik kom u een opheldering vragen, ik....— Oppe-elderienge; comprends-pas — watte isse kebeurt, jij bleek,

kroot keskrikt, peur-être?— Ik wou u vragen madam, waarom u mij niet gewaarschuwd heeft,

toen u wist dat er zulke schandelijke praatjes over mij in omloopwaren; schandelijke laster!

— Skand? de Française lachte en schudde haar reeds peper- enzoutkleurige coiffure eens heen en weer — mais eest trop - fort! —die mens noemt ier so kauw skand.

— Maar u wist toch madam, dat men mij belasterde en u zei 't meniet. U gelooft toch niet dat ik....?

Madame keek, met een spottend glimlachje om haar dikke vleezigelippen, uit de hoekjes van haar zwarte, glinsterende oogjes naar juffrouwVermeulen, die met de handen zenuwachtig aan haar werkschortplukkend voor haar stond; toen greep ze langzaam een camelia uit dedoos en nam met een klein gilzuchtje plaats op de tabouret achterhaar, die even kraakte en piepte. Langzaam de fluweelige camelia tegenhet zwartige dons onder haar kleinen wipneus wrijvend, vroeg zeluchtig:

— En datte maak u 'uil ma petite Marie? — ne vaut pas la peine,ha! ha!

— Maar Madam, denkt u dan....— Ikke denke alleen: très très naturel — ikke bekrijp eele koet:

ce n'est pas sérieux, maar alleene une petite liaison, pour se distraire.

Page 53: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

46„ ALS ' T GRAF".

— Groote God, Madam! ik verzeker u toch, dat ik een eerbarevrouw ben, dat ik....

— Certainément! ga n'empêche pas — eele mooi kezeg, maar ikkeken die wereld; moi, j'ai vecu moi même un peu, aha, ha, ha, ha!

En terwijl madame de camélia, met een elegante handbeweging, weêrin de doos wierp, schaterde ze zachtjes, met guitige oogknipjes en derechterhand als vermanend op en neer bewegend:

— Ha, ha, ha, ha! nous nous connaissons ga — seulement soyezplus prudente Marie! — en plotseling ernstig wordend: — Máre, ikkezal tok zek aan die ouvrières, datte zij plus discrètes moet zijn.

— Maar Mevrouw, ik kan hier toch niet blijven als u me verdenkt,dat....

— „Kekheid, allemále kekheid, je suis très contente de vous, u werkeisse koet enne de vos affaires particulières, ikke mij niet bemoei.

— Madam! geloof me dan toch, 't is alles leugen, laster en....Lachend haalde de Française de vette schouders op, knipoogde een

paar maal schalks en zei toen droogjes:— Naturellement, dat bekrijpe ik eel koet!

Toen de buurt hoorde en zag dat Vermeulen en zijn vrouw nietgingen scheiden, ' maar eendrachtig voortleefden zonder iets aan hungewoonten te veranderen, zei men: — dat hij wèl een erge lummelmoest wezen, Of dat 't misschien toch niet waar was geweest, — „Godweet, de menschen zeggen zooveelt" maar niemand dacht er aan omde afgebroken reputatie van 't jonge vrouwtje weer op te bouwen;iedereen zweeg — „als 't graf."

Page 54: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„OUDE ZEELUI".

't Is nat en ruw weêr!In de Prins-Hendrik-Stichting te Egmond aan Zee brandt nog licht;

't beschijnt een aantal oude, verweerde, gerimpelde gezichten.Ze konden nog niet besluiten om naar bed te gaan, die oude Zeelui,

want als 't waait en stormt buiten, zooals nu, spreekt de wind vanvroeger jaren, toen ze nog jong waren, veerkrachtig en sterk. Dankomen allerlei herinneringen bij hen op en praten ze samen over denouden tijd.

„'t Wordt proestig buiten," zegt Manus, een bijna tachtigjarig scheeps-timmerman, die wel kreupel, maar overigens kras en gezond is. Zijntanden heeft hij nog en daardoor klinkt zijn stem forscher dan die deranderen. Met den steel van zijn pijp naar de vensters wijzend, voegthij er bij: „Over een uur hebben we vliegend weer.”

„Dat kan best wezen," bromt ouwe Jan, de oudste der verpleegden,en tot een naast hem zittend, ineengedoken man, roept hij: „Dries,jong! — hoor je buiten den wind niet ?"

„Hé, wat is er ?" antwoordt Dries even opziende.„Hij hoort 't niet, 't kuiken wordt hoe langer hoe doover; d'r is niks

meer aan hem an. Zuig jij maar op je pijpie, jong"; en tot den scheeps-timmerman vervolgt ouwe Jan: „Zeg Manus, door den wind kwamenwe van 't apperpo af, waar was je ook weer gebleven ?"

Manus drinkt zijn kom koffie uit en antwoordt: — „Ik zei dan, datik Arie Knoester zou gaan begraven."

„Juist, Juist! en dat je samen afgemonsterd was."„Accoord! toen Arie en ik van boord kwamen, hadden we een aardige

duit op zak en was 't krek kermis te Amsterdam."„Dat trof jelui, dan zullen de duiten wel gedanst hebben."Ja, ouwe, en wij ook — we gingen d'r van door, dat 't 'n lust was,

en ik ben in een dag of acht niet heelemaal bij m'n positieven geweest."„Ha! Ha! Ha! jelui waren een paar beste jongens."„Accoord! — we, hebben tenminste niet als monnikcen geleefd. Nou

moet jèlui weten, dat in die dagen — ik spreek nou van 'n goeie vijftigjaar geleden, — Arie Knoester bij een dome van hem, een slaapbaas

Page 55: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

48 „OUDE ZEELUI".

in de Anjelierstraat, verzeild was geraakt, en ik lei bij Manke Janusin de Wieringerstraat voor anker. We hadden samen van alles gedaan,hoorie! — gedanst, naar de comedie geweest met 'n paar aardigedingetjes, die we onderweg hadden opgepikt; hoe ze heetten wisten weniet, maar 't was goed soort, hè hè hè! —"

„Kijk zoo'n ouwe hulk! — zeg, 't is goed dat 't toen was, nou zouenze je bedanken, als ze je zagen met je kale knikker."

,,Afijn! we hadden effectief pleizier gehad en omdat mijn duiten zoogoed als op waren, zei ik tegen Arie: nou moet ik noodzakelijk 'ris 'npaar dagen naar m'n familie te Haarlem. Hij bracht me aan de schuiten ik zei: — Ajuus, zachtjes an hoor maat. Toen ik een week laterweer bij mijn slaapbaas kwam, zei die: Manus d'r is een dooie-briefjevoor je bezorgd en hij gaf me een pampier met 'n zwarte rand erom.Lees jij 't maar manke, zei ik, want met gedrukt schrift heb ik nooital te best overweg kunnen komen — en zoo las ie dan: te Amsterdamis op den 25 September overleden Arie Knoester, UED. wordt Donder-dag om 12 uur ter begraving verzocht met mantel en bef.

„Wat is dat nou, vroeg ik aan Janus, met mantel en bef? Nou, zeidie, dat is zooveel als voor de nettigheid en 't fatsoen; je kan je maattoch niet in je hemdsmouwen gaan begraven."

„Jawel!" valt ouwe Jan in. „Zeke, ! dat was in dien tijd zoo de mode,zoo heb ik m'n ouwe mensch — min vaar heb ik nooit gekend — ooknog helpen begraven. Ja toen ter tijd werd 'n mensch nog netjes enchristelijk door z'n bloedeigen naar z'n graf gedragen. Nou ga je methuurspul in een koets weg; 't is mooier — maar niet zoo hm!... Zoohartelijk zie je... "

,Zooals gezeid, ik zou dan meêgaan den volgenden dag en afijn! ikwas d'r toch een beetje beroerd van, dat m'n maat d'r zoo in eens wasuitgedraaid, dáárom had ik 's avonds met den Manke al zoo 't eeneglaassie na 't andere genomen, om Arie zooveel als te betreuren, vat je ?"

„Jawel, jawel, dat begrijp ik."„Den anderen dag, was ik 'n beetje melig en om me wat op te

frisschen nam ik vóór ik naar die begraving ging een paar ferme oor-lammen en raakte weer aan de praat over Arie, zoodat 't bijna elfuur was voordat ik er aan dacht, dat ik nog zoo'n uitmonstering, zoo'nsuikerjurk moest gaan huren. — Janus wees me een rouwwinkel inde buurt van 't sterf huis en aangezien d'r 'n fatsoenlijke herberg naastwas, draaide ik daar even in om 'n hartversterking te nemen vóór ikin die zwartigheid dook. Zie je, 't was ook zoo'n raar geval om aanden wal je maat over de fokkeschoot te laten — dat ik rondeman gezeid't land had."

„Ik ging dien rouwwinkel binnen.„Goeie morgen," zei ik tegen de juffrouw, die d'r in stond —'

„m'n maat Arie, bootsmaat van de Zeehond is dood; je moet z'ngroetenis hebben en aangezien ik 'm er vandaag moet helpen onder -moffelen, moet jij me 'reis netjes optuigen. Kijk maar op 't pampiertje,dáár staat op, wat ik hebben moet."

„Mantel en bef?" vroeg de juffrouw — 't was 'n ouw-bakkie, maaranders 'n vrindelijk mensch, — „daar zal ik uwé aan helpen." Ze

Page 56: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„OUDE ZEELUI". 49

haalde zoo'n lange zwarte purgeerjurk voor den dag, en zei: „Pas uwédie maar 'reis aan, uwé is nogal lang van postuur, die zal wel godwezen." Toen hing ze me een soort van 'n bovenbramzeil onder minkin en zei: „Nou ziet uwé d'r netjes uit. — maar wat heeft uwé op?”Wel! riep ik, m'n toppie — maar zij vond dat niet passelijk, niet hoogfatsoenlijk zie je en ze zei: „U noest d'r 'n steek bij nemen, dat'sfijn en maar acht stuivers extra." Vooruit maar Manus! dacht ik,'t is toch 't laatste wat je voor Arie doen kan — en ik zei dus: „Geefdan maar op; maar 'n mooie; al kost ie 'n gulden."

„Daar haalt me dat mensch zóó'n groote schuine zesriemsbarkasvoor den dag en wil me die op m'n knikker zetten.

„Vastdraaien !" roep ik, „dan zal ik toch liever bij m'n toppie blijven;met zoó'n ding word ik topzwaar en ga kopsijsen, maar d'r hielp niksan; 't toppie wou zij niet, — ik wou die schuine barbas niet en daaromwerden we 't eindelijk eens over een hoogen hoed met 'n zwarten wim-pel er an."

„Dat zal jou wel aardig hebben gestaan, Manus!"„Nou! Toen ik op straat kwam keken de lui me an. Een paar jongens

riepen me wat achterna; ik verstond het niet. Afijn! 't kon me ookniet veel schelen — dat was kjnderenspul — maar toen d'r een kerelkwam die me vierkant in men gezicht uitlachte. smeet ik hem mijnhoed vlak in zijn tronie en zei: Zóó, dat is je waarschuwing, — ganou uit m'n koers of ik zal je d'r een voor je kluisgaten geven — entoen lieten ze me verder met rust.

„Op den hoek van de Anjelierstraat was weer 'n fatsoenlijke herberg,daar liep ik nog even binnen en terwijl ik 'n bittertje nam zei dekastelein: „Je moet zeker bij de begrafenis wezen hier in de straat,je mag je wel reppen, want de baar staat al voor de deur. -- Kijkmaar!" 't Was zoo — ik d'r naar toe... 'k moest nog een eind destraat in.

„Die verdomde, lange, zwarte jurk zwabberde tusschen men beenenen m'n wimpel raakte telkens onklaar, maar afijn! ik kwam toch voorde deur bij een hoop kraaien.

„Een van die leelijkers zei: „Gaat u maar naar boven."„Op een voorkamer stond de kist — heel mooi en deftig — een

stuk of,' vier mannen stond er bij en drie juffrouwen waren d'r ook.Zeker kennissies of koffiemaats van Arie, dacht ik, waar ie 't laatstmee uit is geweest.

„Ze keken me raar an toen ik fatsoenlijkerwijs mijn hoed afnam enzei; „Goeie middag samen" — en een van die mannen ging net naarme toe of ie wat vragen wou — maar juist op dat oogenblik kwam deopperkraai de kamer in en vroeg: „Blieven de vrinden de overledeneook nog te zien ?"

„Een paar van die meissies begonnen zoo'n beetje te janken — 'tisberoerd dat er altijd zooveel huilerigheid bij dooien is — maar ik zei:„Wel zeker vader, laat jij maar 'reis kijken." Toen deê die opperstehet deksel open. Iedereen keek er op z'n beurt in en begon te grienen— waarachtig de kerels ook! — 't liep de spuigaten uit.

„Nou was 't mijn beurt en omdat ik rampzalig van 'm schrok, zei4

Page 57: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

50 „OUDE ZEELUI ".

ik zoo rondeman weg: „Kristes, Arie wat ben jij veranderd" en meteenvroeg ik aan een van die meissies: „waarom heb jelui 'm geschoren— dat 's jammer, hij had zoo'n mooie baard."

„Dáár had je de poppen aan 't dansen, ik dacht dat ze me allemaalte lijf wouwen en de juffrouw vielen in der zenuwen.

„Wat zeg je!" riep een van de kerels en ging vlak voor me staan:Geschoren! — Tante Krissie? Wat beduidt dat ?"

„Nou, hou je maar gedekt, zei ik — is 'tje tante? Dat maakt 'ndifferent — ik dacht, dat 'k m'n maat Arie Knoester zag.

„Knoester! maar dat 's de slaapbaas uit de Anjelierstraat," gildeeen van de meissies, die weer uit de zenuwen kwam en ik zei —Accoord, is dat dan hier niet ?"

„Wel neen, man, je bent hier in de Tuinstraat, de naam staat tochop 't bordje aan den hoek; zag je dat dan niet ?"

„Ja wel, zei ik, maar met gedrukt schrift kan ik niet te best overweg.„Toen begonnen ze weer op te spelen en te parlementeeren, dat

't zooveel als schande was en dat ik me schamen moest en meer vandie tierelantijntjes. Stop! riep ik toen — vast 'reis even — was jetante een „braaf wijf!"

„Dat was ze!" zei die eene juffrouw en de anderen begonnen alle-maal in eens: ,,Nou! — 'n godvreezende vrouw !"

„Ferm, zei ik, dat doet me plezier, — ik heb nou toch de spulletjesd'r voor an — dan zal ik je tante helpen begraven — Gooi noumaar los den boel — en — vooruit! —

„'t Leek wel of ze dol werden toen ze dat hoorden, want ze drongenineens allemaal op m'n boddij — ik raakte haast onder den voet enhoe ik die trappen afgekomen ben, kan ik me niet best meer herinneren,maar ik was in een oogenblik op straat en ik had een juffrouwenhoedin m'n hand.

„En hoe liep 't met Arie af?" vraagt Jan heel ernstig, terwijl deanderen lachen.

„Manjefiek! — toen ik 's avonds 'n heel klein beetje sikker in m'nslaapstee kwam, zat ie al, met 'n grokkie voor 'm, op me te wachtenen... "

„Hè ? — Wat? — Die dooie Arie ?" klinkt het van drie kantente gelijk.

„Wel neen! hij was niet dood, dat had ik dadelijk in de peiling —"„Maar dat bekendmaking-briefje ?"„Nou, dat was van z'n oome, de slaapbaas uit de Anjelierstraat, die

heette net als hij."„Maar Manus, had je dat niet gezien aan den ouderdom, die staat

toch op zoo'n briefje," vraagt Jan.„Wel ja! W'e hadden daar naar al die dingsigheden gekeken, we

waren al blij dat we samen den naam wisten.„O, o, o, o !"De storm wordt heviger, de wind buldert in den schoorsteen, de

ruiten trillen.Manus luistert even, zegt hoofdschuddend naar de deur ziende:

»Jonges, jonges," en vervolgt dan: „Arie had van wegens dat 't zoo

Page 58: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„OUDE ZEELUI.” 51

hoorde bij de fatsoenlijkheid en doordien ie m'n maat was, me ook zoo'nbegravingsreceppie gestuurd; en omdat ik niet gekomen was, kwamhij 'reis zelf poolshoogte nemen. — Jonges jonges — wat begint 't noubuiten te blazen — hoor 't 'reis fluiten. -- Afijn — Arie had 'mleelijk om -- dat merkte ik, want hij werd lastig omdat ik z'n oomed'r niet onder had geholpen. — Hij zei dat ik hèm daardoor veroneerdhad, maar toen hij verder spul met me zocht, kwam de slaapbaastusschen beiën. We zouen 't mekaar anders op de stoep gaan uitleggen.

„Ik had m'n baaitje al uit en Arie ook — maar de baas bracht'm an z'n verstand, dat ie als 'n koekebakker deê, want dat 't krekeender en 't zelfde was, of ik zijn oomg of 'n ander zijn tante be-graven had en toen werden we weer maats — bliksem! nou is 'tmeenens buiten — we hebben 't afgedronken en 's avonds laat hebbenwe samen nog 'n danssie gemaakt in de Fontein."

Een hevige windstoot doet het gebouw trillen, de glasruiten geveneen klagenden toon en de deur springt open. 't Is noodweer geworden!

Allen zwijgen. Manus schudt het hoofd, een van de anderen doetde deur dicht en ouwe Jan zegt eindelijk: „Luister, je kunt hier debranding hooren — 't is dan erg van nacht, daar gaat weer menigbrave jongen meê naar de haaien. Langzaam neemt hij zijn pet af enzachtjes voegt hij er bij:

„God zij d'rlui arme zielen ,genadig." Een paar van de maats zeggenbinnensmonds „Amen" en allen nemen de petten af; alleen doove Drieskijkt onverschillig voor zich uit.

„Zeg! aap van een jongen, kun jij geen asem geven," bromt denegen en tachtigjarige en een tamelijk krachtige duw tegen de schoudersvan zijn buurman doet dezen opzien en vragen: „Hè, wat is er?"

„Doe je pet van je kalebas, zooals de anderen! Och, maar je verstaatme niet, hè? Nou dan zal ik 't voor 'je doen... ." De pet wordt eenoogenblik door ouwe Jan van des dooven schedel gelicht en als dezeverwonderd vraagt: „Wat moet dàt nou ?" antwoordt hij: „'t Is al goed,hou je gemak maar!"

De overige zeelieden lachen om dit zonderlinge voorval en een hunnerschreeuwt zoo hard hij kan: „Je vaar wil je fatsoen leeren, Driesi"

„Net alsof aan die aap fatsoen te krijgen is," pruttelt ouwe Jan en,zich omwendend, vraagt hij: „Heb jelui 't ooit zoo gezien, vaar enzoon in één, gesticht, aardig hè? Ja, 't is een casuweel geval !"

„Hoe ben jelui toch samengekomen, hier in de stichting ?" vraagtManus, die met beide ellebogen op de tafel leunt. „Zeg 1 't is nou tocheen aangebroken achtermiddag, ouwe Jan, vertel 't reis."

„Ja!" zegt een ander, die naast den doove zit en meteen schreeuwthij dezen in 't oor: „Ze hebben het over jou, Dries!"

„Zoo! — vraag 't maar aan mijn vaar!" is 't vrij onverklaarbareantwoord.

„Jawel, zoo gaat 't altijd," bromt ouwe Jan. „Vraag 't maar m'nvaar, — daarmeê maakt die snuiter zich van alles af, maar afijn 1 't Isnou eenmaal zóó en daarom joggie...." de oude man klopt zijn zestig

-jarigen zoon goedig op den schouder, „daarom zal ik 't maar doen; jebent nou eenmaal zoo'n ongelukkige doove narigheid geworden en..."

Page 59: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

52 „OUDE ZEELUI."

„Waar heb jelui 't toch over?" vraagt Dries, en als hij naar zijnvader opziet, is het aan zijn doffe, roode oogen duidelijk te bemerken,dat hij weinig of niets meer onderscheiden kan.

„Over jou, joggie!" schreeuwt ouwe Jan.„O zoo! ga je koers maar.... 'k heb slaap."„'k Zal je temet naar kooi brengen!",,Hm!" de doove knikt en rookt.„'t Gaat toch al wonderlijk in de wereld," zegt nu ouwe Jan tot de

anderen. „Toen die rakker nog met zijn bloote beenen in moedersschoot lag en schreeuwde als een speenvarken, zei m'n wijf dikwijls;„Och, Jan! leg jij 't wurm eens in zijn wieg, bij jou is hij stil." Nou!ik deed 't met plezier ik pakte hem op, och heere! 't was of je niksniemendal in je handen had, en 'k lei hem op zijn bultzak — en nouop mijn ouwen dag moet ik hem waarachtig weer te kooi leggen,omdat hij alleen gelen koers houen kan — niet waar joggie?"

„Hij mag van geluk spreken, dat jij 'm nog loodsen kunt," zegt eenvan de maats die tegenover Dries zit en, tot de overigen zich wendend,vervolgt hij: „Jan mag er nog wel wezen, hij is waarachtig nog dekraste van ons allemaal."

Eenigszins gevleid door dit gezegde, antwoordt de oude man: „'k Geloof,dat ik jelui nog één voor één in je want kon nemen, als 't nodigwas, maar daar niet van. — Nou! zooals ik zei, ik heb altijd met denjongen opgetob\ 1,zoolang hij klein was, maar toen hij over mazeltjesen pokkies heen was, groeide hij als een kool.

„'k Heb hem als zwabber meé naar boord genomen en ik ben jandorizelf z'n zeevader geweest — aardig hè? — Maar lang heeft 't nietgeduurd; toen werd 't 'n misse boel, m'n wijf ging dood — jammer!want ze was best — 'n mirakel van goeiigheid — afijn! 't was nietanders — maar wij hadden geen t'huis meer aan wal en ieder stuurdenu zijn eigen koers.

„We hebben mekaar af en toe wel ereis gezien, maar er verliepensoms jaren, dat we niet in mekaars kielwaters liepen, 't Was of 't spulsprak, was hij in de Oost, dan was ik in de West, en eindelijk wistenwe niks meer van elkaar af. Driemaal heb ik schipbreuk geleden enieder keer was ik m'n hebben en houwen kwijt, maar telkens kwamouwe Jan zelf weer boven water, nakend als een rot en met hongervoor drie, hoor je!

„Ik heb altijd moed gehouwen en gevaren zoolang ik kon, maar denlaatsten keer dat ik aanmonsteren wou, kijk! toen heb ik m'n nagelsin m'n handen moeten zetten om niet te gaan huilen als een oud wijf,want toen zeiën ze me: „Jan! je bent te oud om te varen."

„Te oud! o! dat is zoo bedroefd om te hooren,- vooral als je voeltdat je handen nog aan je lijf zitten, maar 't was m'n borst, zie je?Die lapte 't me; die vermoerde kortademigheid heeft me verlakt!

„Jantje, dacht ik, — nou kun je met een orgel gaan loepen. Afijn!ik ben als een lekke barkas door 't leven gesukkeld; ik heb van allesgedaan, en 't soms beroerd genoeg gehad, maar ik heb toch gegeten,al was 't er, dan ook naar — geen spek in de balie, hoor je! En 'noorlam ?, Ho, maar!

Page 60: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„OUDE ZEELUI.” 53

„Je moet zien, dat je in de bedeeling komt of in 't Diaconiehuis,zei een nicht van me, die een komenijswinkel hield; ze mocht menog al lijden en was de eenige die me zoo nu en dan ereis aanden bak vroeg. Ze gaf me 't adres van den Dominee, die er over tezeggen had.

„Ik naar 'm toe. 't Was 'n aardige kerel met 'n buik als 'n oorlogs-schip en een ongetuide presenning om z'n hals.

„Dominee! vroeg ik, ken jij me niet in 't Diaconiehuis stoppen, jezou me een allemachtig groot plezier doen. Maar hij kon niet, 't speethem wel, „ik was geen lidmaat van de gemeente en niet bedeeld ge-weest" en meer van die aardigheden, zei die. Ik snapte 't wel nietgoed maar — afijn! dat kon de goeie man niet helpen; 't ging hemaan zijn hart, dat kon ik aan 'm zien.

„Kort daarop kwam die nicht van me te sterven, en ik had daardoorniemand meer waar ik ereis aan boord kon komen. 't Werd 'n be-nauwde boel; van Dries had ik in jaren niets gehoord en ik dacht alzoo bij me zelf: 't joggie heeft zeker een buikje vol zeewater gekregenen genacht gezeid.

„Op een klein zolderkamertje in een nauwe steeg heb ik toen eenheele tijd zitten koekeloeren en matjes gevlochten die ik niet verkoopenkon — en als ik dan koud was en honger had, dacht ik: Jan! jewordt te oud, beste jongen! — magere Hein schijnt jou te vergeten,zou je hem maar niet een eindje te gemoet zeilen? Maar.... hm!— ik bleef toch waar ik was en 't is heel goed geweest ook, want opeen mooien dag kom ik een ouwen baksmaat tegen, goed opgetuigden met een gevulde tronie. Hij was in de Stichting — nou is hijongelukkig al dood — die heeft gemaakt dat ik hier voor anker bengaan liggen! Zie je maats! als je zoo van lager wal weer 'n beetjevlot raakt dan begin je over een en ander te prakkezeeren en daardoorkwam het dan dat ik weer aan mijn Dries begon te denken.

„Ik piekerde zoo bij me zelf: God weet hoe die jongen — hij looptnou ook al naar de zestig, — 't in de wereld heeft, als hij niet...Hm! aardig hé! dat je zoo 't vaste idee kan krijgen, hij is niet naarde haaien. 'n Oud mensch kan alevel zoo 'n eigen prakkezasies heb-ben en ik had er nou een over m'n Dries; ik dacht maar aldoor: 'kwou dat die jongen hier ook was... en op 'n mooie morgen zit ik in't zonnetje voor de deur: ik piekerde weer zoo over alles en nog wat,daar komt een van de heeren met een ouwen half blinden kerel aan-zeilen. Ik weet niet hoe 't kwam maar 't was net of iemand me inmijn nek sloeg en zei: „Jan daar is ie. — Kijk 'm eris goed in zijnvóórsteven — 't is Dries!"

„En 't was 'm — niet waar joggie? ik praaide je dadelijk... Zeg!Dries, slaap je? Waarachtig hij is onder zeil, hoor! = Nou! laat hemmaar slapen.

„Veel spraaks heeft hij niet over voor 'n ander, maar zooveel hebik wel van hem gehoord, dat hij zoo ongeveer 't zelfde toertje doorde wereld heeft gemaakt als z'n vaar, en daarom ben 'k blij dat ikhem hier aan zijn boddy nog eens goed kan doen — Ik zal 'm noumaar wakker maken. — Kom, slaapos! — 't Wordt tijd om te kooi te

Page 61: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

$4 „OUDE ZEELUI."

gaan. — Hei! — Ho! Sta je nou studdy? — Vooruit dan! — Hou jemaar aan je vaar. vast."

Geeuwend en zich uitrekkend staat de doove op. Oude Jan zegt:„eenacht maats", en brengt hem naar de slaapzaal. De anderen volgenen weldra is alles in de stichting in rust.

Buiten neemt de storm steeds in hevigheid toe, groote witgrijzenwolken voor zich uitjagend en de branding opzweepend tot één schuim-massa. Woedend slaat hij neer op 't vlakke strand, huilend over deduinen.

De oude zeelui kennen den storm wel; als lichtmatroos als jongenfloot hij reeds om hen heen, als ze hoog op de ra s de zeilen moestenreven. Meer dan één kameraad heeft hij weggevaagd: weg! in éénoogenblik, het donkere water, de vraatzuchtige haaien tegemoet. Zezijn gewend aan zijn brullende stem, hun leven lang; maar toch heftnu en dan een der ouden het hoofd nog eens op in den nacht, droo-mend dat hij het noodschot hoort — en als een tweede ontwaakt spre-ken ze zacht over den wind, die weer zooveel menschenlevens komtbalen en.... dan dommelen ze zachtjes weer in.

Alleen de storm blijft aan het woord. Woedend loeit hij voort overland en zee, gierend langs de muren der stichting, maar de oude zee-lui kan hij niet meer deren; ze rusten uit van hun moeitevol leven inde veilige haven.

Page 62: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN VERKOUDHEID.

Een Kerstsprookje.

't Was in de donkere dagen vóór Kersttijd.Regen en wind, mist en sneeuw wisselden elkander af en maakten

de lucht grauw en zwaar. Langs de gevels van de huizen dropentreurig en langzaam de waterstralen en in de straten was het glibberig,nat en vuil.

De bewoners bleven, als ze het eenidzins konden, te huis, schiktendichter bij den haard of zochten, vroeger dan gewoonlijk, een schuil-plaats in het warme dons.

Huiverend en kil, rillend en, vochtig, waarde een eenzame geest, zoooud als de wereld, door het stadje.

't Was de geest der verkoudheid.Welk een armoedig wezen was dat: koud klam, akelig hoestend en

kuchend, sloop hij rond. Versleten zakdoeken dienden hem als gewaaden tot hoofddeksel had hij een getornde slaapmuts, zonder pluim.

Wanneer hij aankwam, blies eerst een kille wind voor hem uit eneen scherpe tocht omgaf hem als hij naderde. Zijn gelaat was duisterals een grauwe wolk en zijn baard van ijspegels smolt nooit, zelfs nietin den zomer. Wanneer hij sprak, klonk het als niezen en als hij rondzag met zijn ronde oogen, snuffelde hij te gelijk geweldig met zijn ver-stopten neus, zoodat de schrik de menschen om 't hart sloeg.Overal waar hij kwam, trachtte men hem zoo snel mogelijk te verjagenof nam bij zijn nadering de vlucht, als 't nog eenigïins mogelijk was.

Toch beproefde hij het, om hier of daar herberg te vinden en drongnu eens in een groote, dan .weer in een kleine woning binnen, maaroveral verwenschte men hem.

Arme geest! hij werd er' zwaarmoedig van.„Dat je de duivel hale," riep de een. „Ellendige verkoudheid! hoe

raak ik je kwijt," bromde een ander. „'t Is om razend te worden,dat die verkoudheid me alweer plaagt," klaagde kuchend of niezendeen derde. 't Was voor den geest om wanhopend te worden, wantniet alleen dat groote menschen zoowel als kinderen, hem verwensch-

Page 63: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

56 EEN VERKOUDHEID.

ten en verfoeiden, neen! men kwelde hem onophoudelijk door hembloot te stellen aan de lucht van kamille en vlier of zoethout endrop; geuren die hij haatte en waar hij volstrekt niet tegen kon. Washij bij iemand in huis geslopen, aanstonds begon men strijd tegen hemte voeren, door 't aanbrengen van allerlei soort van warmte en juistdie hitte door warme doeken en kruiken uitgestraald, maakte hemhet leven ondragelijk. Daarvoor nam hij gewoonlijk de vlucht, vooralomdat hij vreesde dat zijn baard van ijspegels zou smelten en eengeest zonder baard is immers geen geest met eere, dat weet zelfs't kleinste kind!

Hij bleef daarom in waarheid een ongelukkig wezen, want slechtwas hijs inderdaad niet. 't Was een verschoppeling, een rampzaligedie slechts boosaardig werd, omdat mensch en dier hem haatte envan zich stiet. In werkelijkheid had de verkoudheidsgeest geen kwaadhart: er sluimerde in hem toch, evenals in zoovele andere wezens, dieuiterlijk geen aantrekkelijkheid hebben, iets goeds, een verborgen edelergevoel dat slechts door de omstandigheden verhinderd werd zich teopenbaren. Ik weet het, want ik ben zeer goed met hem bekend: hijbezoekt mij dikwijls en meestal langer dan mij eigenlijk lief is, maartoch ben ik juist daardoor wat vertrouwlijker met leem gewordendan anderen en heeft hij mij een blik doen slaan in zijn binnenste.

Een auteur is toch een bevoorrecht wezen, want zelfs de verkoud-heid ontsluit voor hem het kille gemoed en doet hem op den bodemvan zijn hart, een zacht, warm gevoel ontdekken. Ik zal u daaromeens oververtellen wat de verkoudheid'geest mij in een vertrouwelijkoogenblik heeft verhaald en wel de geschiedenis van zijn vriend.

Lacht niet, wanneer ge dit leest, — Ja, 't is inderdaad zoo geweestal klinkt het wonderlijk, „de verkoudheid" had eenmaal een vriend,maar die vriend was dan ook .... een apteker !

De sympathie van den apt`eker deed hem goed, de arme geest waszoo blij, dat er tenminste iemand in 't heelal was die hem niet dage-lijks verfoeide, en daarom gluurde hij altijd, als 't eenigszins mogelijkwas, door de ruiten van den winkel om naar zijn vriend te zien,binnengaan durfde hij niet, uit vrees voor de lucht van kamille, vlieren andere kruiden.

Maar aangezien een geest overal door kan dringen als hij wil, hin-derde het hem niet, dat er een muur of glasruiten tusschen hem enden sterveling waren. Hij hoorde toch alles, zag iedere beweging, diezijn vriend maakte en ver jcneukelde zich in stilte over de welvaart,die hij middélijk aan den apeker verschafte.

II.

Van der Stok, de voornaamste apiéker van het kleine stadje Dub-belburg, stond, met zijn zwart fluweelen mutsje op, achter de toon-bank en behagelijk schommelde de zijden kwast langs zijn peper- enzoutkleurig haar, terwijl hij Ipecacuanha en Saccharum albi, Syrupusaltheae en Succ. Liquir dooreenmengde in een mortier.

Page 64: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN VERKOUDHEID. 57

„Gezegende verkoudheid!" dacht Van der Stok, al draaiend enwrijvend, „dat is mijn weertje. Ha! Ha! de heele stad heeft 't beet;dat geeft groot en klein geld in de lade" — en eventjes hield hij opom te gaan roeren in de kookpan met ijslandsche mos en daarna zijnmagere handen duchtig samen te wrijven; „ik wou dat 't zóó eenjaar lang voortging, dan" — plotseling vyerden zijn gedachten afge-leid, want een kleine jongen kwam de aptéek binnen met een receptin de had.

De a ifèker steunde beide handen op de toonbank en boog zichvoorover naar het jonge heertje, dat hem min of meer beschroomdaanzag.

„Wel ventje ?"„Compliment van Pa en of u dit recept dadelijk wil klaarmaken ?"„Zeker mannetje, — familie wel? Hm !" Hij las „Murias morphine

— hm! Aqua Lauro — Hm! Pa is zeker wat verkouden hé? Wathoestend of 'n beetje asttllatisch — is 't niet zoo?

0, meneer, Pa hoest zen eigen haast uit mekaar."„Uitstekend! uitstekend!" grinnikte Van der Stok.„Wat blieft u?" De jongen keek met verwondering hem aan.„'k Bedoel 'n uitstekend middel — dat zal Pa wel spoedig weer

opknappen — 'n doosje drop, ventje ?"„Asjeblieft meneer Van der Stok."„Ziedaar en wèl de complimenten t'huis."„Dank u vriendelijk !"„'k Zal 't oogenblikkelijk laten bezorgen. — Dag jongeheer !"De geest der verkoudheid, die natuurlijk onzichtbaar dit tafereel

bijwoonde, grijnsde van genoegen toen hij des aptékers woorden hoor-de, en maakte van plezier plotseling een hevigen tocht vlak voor denwinkel, zoodat de voordeur tegelijk met de gangdeur openvloog.

,,Sakkerloot! dat is om ziek te worden" en met een boos klinkendestem schreeuwde Van der Stok: „Hou toch asjeblieft achter de plaats-deur dicht, je wordt hier opgenomen van den tocht.. ." Toen sloothij de glazen tusschendeur en voor hij de straatdeur dicht deed, keekhij een oogenblik naar buiten en rilde eventjes terwijl hij pruttelde:„Hè wat 'n wind."

Toen de geest zijn vriend zoo in zijn onmiddelijke nabijheid zag,kon hij niet nalaten hem van vreugd eens flink te omarmen.

„Atchi! Atchi!" niesde de ap`téker en terwijl een huivering hemover den rug liep, bromde hij: „Satansche tocht! ik geloof waarachtigdat ik 't al beetkrijg," en nogmaals niesde de brave man zoo erg, dathem het water in de oogen kwam en de kwast van zijn mutsje eenluchtsprong maakte.

„Je krijgt het beet vader!" riep van uit de binnenkamer, zijn vrouwdie met haar dochter Bertha aan de theetafel zat.

„Dat is waarachtig ook geen won—atchi!—der; 't is jelui schuld:eeuwig en altijd staat die pla—pla—atchi!—aatsdeur ook open; ikvoel 't in eens door mijn heele corpus! — hè wat? lach je daaromBertha? Ja — 'k hoor 't wel — atchie! — maar — je krijgt ookje beurt nog door die trekkerigheid hier in huis, wacht maar."

Page 65: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

58 EEN VERKOUDHEID.

„Snuif maar gauw wat kamfer op, papa!" riep de lieve Bertha lachenden keek guitig om het hoekje van de kamerdeur.

„Dat is een verduiveld ondeugende meid," dacht de geest, die hetbuiten hoorde, want van alle reukjes en luchjes was kamfer hem 'thinderlijkst en meteen sloop hij door een reet van de deur, zijn neusdichthoudend, voorzichtig en snel door den winkel, tot binnen in dekamer om eens smet die kleine duivelin kennis te maken. Och! eengeest zelfs is nieuwsgierig als hij een lieve stem hoort, om te wetenof de mond, waaruit die komt, even lief en rond is„ Bijna was eender ijspegels van zijn langen baard gesmolten, toen hij het lachendeen blozende gelaat van Bertha zag. — en onwillekeurig verschoolhij zich in een hoekje van de kamer om ongehinderd dat lieve kindeens op te kunnen nemen.

„Wat heeft zij fluweelige oogen, welk mooi kastanjebruin haar, wat'n heerlijk jong, rond figuurtje en wat is zij blank en poezelig vantint. Drommels! 't is een dotje," dacht de oude geest.

Terwijl hij die gedachten had, vergat hij zijn boosheid over hetwoord kamfer en werd warm van binnen. Als dat gebeurde was hijonschadelijk en daarom hinderde het Bertha ook niet, dat hij naderendrondom haar heen dwarrelde. Onwillekeurig vergaf hij haar den aan-slag op zijn eigen en it keek haar vergenoegd aan.

Bertha merkte, zooals vanzelf spreekt, niets van zijn tegenwoordig-heid, maar lachte en snapte vroolijk voort met haar moeder, een goede,vriendelijke oude vrouw, die ijverig breide en nu en dan steelsgewijzeeen welgevalligen blik op haar dochtertje wier p.

Daar trad de provisor, een neef van den apfeker, die voor Van derStok buitenshuis iets te doen had gehad, de apteek binnen en ging inde kamer om zijn hoed en jas op te bergen.

„Kijk! kijk!" dacht de geest, toen hij zag, dat Bertha plotseling eenklein maar hevig kleurtje kreeg, omdat de provisor haar aanzag. Ennogmaals zei hij in zich zelven: ,,Ei! ei !" toen de jongeling — wantVan der Stok had, voorzeker een bijzonderheid, een knappen blondenjonkman met een keurig kneveltje als factotum — heel eventjes tegenBertha lachte.

„Daar moet ik meer van weten, want die, twee schijnen elkaar goedte mogen lijden ; ik zal toch eens even in hun harten kijken," over-legde de geest in stilte.Wat zag hij daar? In Bertha's hartje een zuivere, een onschuldige

genegenheid voor den jongen man, maar diep, erg diep in een hoekjevan 't hart verborgen. In des provisors binnenste een vurige liefde,bescheiden verscholen achter bewondering en vereering en in den toomgehouden door het bewustzijn, dat hij een onbemiddeld jongmensch was,die 't aan zijn oom, den apleker, dankte, dat hij het tot zoover hadgebracht.

Hij zag zelfs, dat hij noch zij er zich eigenlijk van bewust warendat zij elkander liefhadden. Zij waren al jaren lang te zamen geweesten samen groot geworden en Bertha had Karel altijd beschouwd alseen broer, totdat er een tijd kwam, dat ze het onaangenaam vondals de een of ander schertsend zei: „Karel, 't wordt nu toch haast

Page 66: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN VERKOUDHEID. 59

tijd voor je om een vrouwtje te zoeken;" dat kon zij niet goed velenen waarom wist zij niet. Karel bloosde onwillekeurig als men zooiets zei. Dan had hij 't land en vermeed het Bertha aan te kijken.

Hij deed den killen kouden geest goed dit alles te zien, want hijdacht: nu kan ik toch ook eens in mijn leven een goed werk doen. Enhij besloot de jongelieden gelukkig te maken.

Hoe hij het deed ? — Eenvoudig zoo!Hij dwarrelde weer naar voren in de apteek en kuste den ouden

apteker, zonder dat deze er iets van merkte nog eens duchtig op de lippen.„Atchi! Uche! Uche ! de duivel zal die verkoudheid halen," bromde

Van der Stok en snoot zich zoo heftig den neus, dat de potjes enfleschjes op de planken een toon , van zich gaven en de jongen, diebezig was om befjes uit te knippen, van schrik zijn schaar liet vallen.

„Kijk uit, lomperd! — Wel verbazend, ik kan haast niet meer uitmijn oogen zien van verkoudheid. 't Is me toch een last; ik wou datde duivel... Karel, jongen! — ik moet nolens volgens naar binnen. Jemoet maar zien dat je den boel klaar krijgt, — ik kan niet meer !"

De geest schurkte van plezier zijn vochtig omhulsel heen en weer,omdat hij zijn vriend zoo'n poets speelde en lette bijna niet op denhatelijken geur van Ammonia liquida, die zich plotseling in den winkelontwikkelde, doordien Van der Stok aan de groote flesch met „vliegop"rook, om wat lucht in zijn hoofd te krijgen.

De provisor nam de verdere bezigheden over en de oude heer gingin de kamer bij de theetafel zitten klagen over zijn verkoudheid. Nognooit was Van der Stok zoo uit zijn humeur geweest: hij dronk 't eenekop thee na 't andere, en bij ieder slokje, dat hij nam, verwenschte hijllij den tocht en die nare verkoudheid en toen zijn vrouw lachendzei: „Ja, vader, zoo gaat het in de wereld, nu je 't zelf beet hebt, gaje aan als een oordeel en anders roep je: gezegende verkoudheid! —Oudje! denk er voor 't vervolg om! wat gij niet wilt dat u geschiedt,wensch dat ook aan een ander niet... !"

„Loop jij naar de Franschen!" bromde hij en opstaande: „Laat ka-millen en vlier voor mij trekken; ik ga naar bed."

De verkoudheid lachte in zijn hoekje en dacht: als je kamillen gaatdrinken, poets ik de plaat; maar 't speet hem, want hij begon zich alaardig tehuis te gevoelen in die gezellige binnenkamer — en als hij't lieve meisje aanzag en opmerkte hoe zij telkens door de ramen, diein den winkel uitzicht gaven, heimelijk naar neef Karel keek en somsheel eventjes, maar ook heel erg eventjes, zuchtte, dacht hij er bij:„'t zou jammer zijn als ik nu heen moest gaan, vóór ik mijn plan ge-heel kan uitvoeren."

Plotseling zag hij iets dat hem deed besluiten te blijven en zelfs degehate reukjes moedig te trotseeren, namelijk dit: Van der Stok stondop, vouwde de krant samen, waarin hij gelezen had, en zei: „Wel terusten, ik ga naar boven, nacht vrouw! genàcht kind!" en kuste delieve Bertha op haar roode, vriendelijke lippen, die zij hem bood.

Toen hij dat gewaar werd, drong hij zicht dadelijk tusschen vaderen dochter in, en omarmde en kuste het blozende kind, dat argeloosen vroolijk haar papa toeriep: „Slaap wel papa, beterschap."

Page 67: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

60 EEN VERKOUDHEID.

III.

Een dag of wat daarna was Bertha zoo verkouden, dat ze bijna nietzien kon; 't water liep haar uit de fluweelige oogen en ze snuffeldemet haar aardig neusje even erg als een oude jongejuffrouw, die snuiftuit een peperhuisje vol rappé.

„Dacht ik het niet," riep de oude Van der Stok, die met een dikkewollen das om, weer in den winkel was gaan staan helpen. — „Dachtik het niet. Beste meid! ik had dien avond geen nachtzoen moetengeven, nu ben jij minstens even erg verkouden als ik. — Ja! ja! dedoctoren mogen zeggen wat ze willen en er over twisten of een ver-koudheid aanstekelijk is of niet, ik beweer nu — ik, Van der Stok —dat ze contagieus is, en zeg uit eigen ondervinding: het is wèl zoo;verkoudheid steekt aan en voornamelijk door kussen. — Ik heb hier't duidelijkste bewijs aan en door mijn eigen kind."

Bertha's moeder lachte en zei : „Maak je maar niet warm over datpunt, vader! dat is zoo bekend als de weg naar Kralingen: denk maareens aan 't oude ruimpje:

Die op verkouden lippen kustSlaapt geen drie nachten meer gerust.

„Dat is alles goed en wel vrouw! maar ik heb spijt als haren opmijn hoofd, dat ik Bertha zoende — dat arme kind, ze kan haast nietzien van..."

» Kom! kom! vadertje, 't is zoo erg niet en wat helpt al 't pruttelen,'t zal wel weer overgaan voor ik oud ben, — 't is alleen maar watlastig."

,,Lastig? — Neen! Satansch vervelend, ellendig — om desduivelsch te..."

,,Man! man! wat ga je aan, Foei!"„Vadertje, vàdertje, zoo uit je humeur? kom geef me maar gauw

een dikken zoen — nu hindert 't toch niet meer."„Dat is toch aardig," dacht de rillende geest, die zich eerst een dag

of wat verwijderd had, daarna weer teruggekomen was en toevalligin de binnenkamer rondsloop, toen het drietal zoo met elkaar sprak.„Dat is nu de eerste keer in mijn leven, dat 's een engel van eenmeisje — haar zal ik gelukkig maken, het kost wat het kost," en hijzweefde naar den winkel waar de provisor, neef Karel, een drankjegereed maakte.

Wel hinderde hem de medicijngeur geweldig, maar hij bleef er toch,want hij zag eensklaps in Karel's hart een angstig gevoel om Bertha.— Hij hoorde hem denken: „Ze hoest zoo erg, als zij er maar nietsvan krijgt. God! wat zou ik beginnen als zij eens ziek werd" en toenhij nogmaals duidelijk in neef Karel's hart die stille liefde voor zijnnichtje zag, voerde hij zijn plan geheel en al uit. Hij pakte den blondenjongeling beet, blies zijn adem over hem heen en... twee dagen daarna

Page 68: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN VERKOUDHEID. 61

was er niemand zoo erg verkouden in het huis van Van der Stokals de provisor.

't Was juist op Kerstavond, een avond dat 't vroor dat 't kraakteen 't maantje helder op de sneeuw scheen, dat Karel het zoo erg beet-kreeg en toen hij den volgenden morgen opstond, kon hij bijna nietspreken; onophoudelijk wischte hij zijn oogen af, of wreef met den zak-doek langs zijn blonde knevels, terwijl hij verlangend naar buiten in 'twinterzonnetje keek..

Toen de brave aker — hij was veel beter — op Kerstmorgen alsnaar gewoonte gereed staande om naar de kerk te gaan, zijn provisorzag, riep hij plotseling: „Wat drommel, jij ook al! Hoe kom jij aan dieverkoudheid ?" Hij knipte met de oogen, streek met de hand herhaal

-delijk langs zijn kin, zag Bertha met een min of meer spotachtige tinte-ling in zijn oogen aan en herhaalde langzaam en met klem op iederwoord: ,,Hm! hm! hoe kom jelui nu op eens allebei verkouden — hm!hm! dat 's verdacht, Bertha! — dat 's erg verdacht. Karel! dat is heelerg verdacht — hm! hm! Ei! Ei! — dag kinderen." Verder zei hij niets,maar ging de deur uit en onderweg sprak hij met zijn vrouw, die altijdmet hem kerkte, heel zachtjes, heel glimlachend en heel lang, zoodatze bijna de kerk waren voorbijgeloopen. Zoo druk hadden die tweeoudjes het.

Bertha was thuis gebleven en zat als naar gewoonte in de binnen-kamer. Zij zei niets, en keek nu en dan naar Karel. Hij deed zwijgendzijn werk — maar hij kon toch niet nalaten om nu en dan een oogen-blikje er van op te zien naar 't meisje dat, evenals hij, die zonderlingewoorden van vader Van der Stok had gehoord.

Ze begrepen of neen! ze trachten, niet te begrijpen wat de oude heermet die Hm, hm's en Ei! ei's had bedoeld en juist daardoor was eriets in hun binnenste, waaraan zij geen naam konden geven, iets waar-door ze elkander niet zoo vrij en frank als anders in de oogen durfdente zien. Geen van beiden had iets op 't geweten, niet het minste —maar toch klonk hun dat: 't Is heel erg verdacht! zoo vreemd in deooren, dat Bertha het schreien nader stond dan het lachen en Karel inzich zelven zei: „I-k heb het land en waarom weet ik eigenlijk niet."Wonderlijk! als ze elkaar's blikken toevallig opvingen, lachten ze beideneen oogenblik en bloosden ze beurtelings om 't hardst omdat ze gelachenhadden. Hoe kwam dat?

De oude geest wist het wel en zij ook wel, maar.... ze durfden 'tzich zelven nog niet bekennen.

't Was over twaalven, toen Van der Stok en zijn vrouw uit de kerkterugkwam. Zij hadden beiden met stichting het: „Vrede op aarde enin de menschen een welbehagen" gehoord en 't was waarlijk alsof eriets van dat welbehagen op beider gelaat was achtergebleven, zóóvriendelijk lachte moeders mond, zóó grappig zag de ernst en deknorrigheid op des aptëkers gelaat er uit, toen hij onder het koff ie-drinken, zich eensklaps tot Karel wendend zei:

„Drommelsche jongen, hoe kom jij toch aan die verkoudheid ?"„Ik weet het heusch niet, oom!"

Page 69: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

62 EEN VERKOUDHEID.

„Je weet het wèl, je wordt rood, je krijgt een kleur."»Ik ?„„Vrouw krijgt hij een kleur of niet ?"„Ja Karel, je krijgt een kleur!"„Och !"„Zeg nu geen och! — geef me de eieren even, Karel — en maak

geen praa'tjes."„Ik oom? Asjeblieft! — ook zout ?"„bankje — en nu zal ik je eens zeggen hoe jij aan die verkoudheid

komt: je hebt Bertha gezoend 1 Vrouw geef me nog een kopje koffie."Een vuurroode blos overtoog des provisors gelaat toen hij bijna stame-

lend zei: »Ik — kik — God bewaar me."„Ei! Ei!" riep moeder er quasi boos tusschen, „dat's wat moois, om

God bewaar me te zeggen."„Ik bedoel tante, dat..." nu werd de arme jongen bleek.„Nu wordt je bleek, Karel," riep de onbarmhartige apt'ëker.„Word ik bleek ?"„Vrouw ?"„Ja Karel, je wordt bleek!"„Och !" — en Karel werd eensklaps weer rood.„Bertha, ik kom met hem geen zier verder; zeg jij me dan de

waarheid. Heeft hij jou of heb jij hem gezoend ?" viel! met een oolijk-knorrig gelaat haar vader in.

„Maar vader, papa!" stotterde Bertha, die met neergeslagen oogenen een traantje op de wangen het gesprek had aangehoord en van ver-legenheid niet wist wat te doen of te laten.

»Kom kindlief! zeg me de waarheid — wie van jelui is begonnen.Kom aan! Bertje, biecht eerlijk op."

„Heusch niet papa, hij heeft me nog nooit gezoend," en 't meisjebegon plotseling te schreien.

„Wel allemachtig!" riep Van der Stok quasi boos, „daar zitten mijdie beiden goedsmoeds voor te liegen — denk je dat ik dat geloof.Mekaar nog nooit gezoend? ha! ha! ha!"

„Vader! vader! maak 't niet te erg," fluisterde verwijtend moederVan der Stok.

De apteker gaf haar heimelijk een teeken, dat zij zwijgen moest envervolgde: „Ik geloof jelui geen van beiden; je kunt zeggen wat jewilt, de verkoudheid speelt hier den verrader; die brengt het aan 'tlicht, foei! foei! wat moet ik beleven," en in tegenspraak met zijnwoorden, tintelde louter vriendelijkheid en liefde in zijn oog.

„Waarachtig niet, oom!"„Heusch niet, heusch niet papa!"„In Godsnaam! dan moet ik jelui gelooven. Maar -- 't spijt me --

verbazend erg, want ronduit gezegd kinderen, ik had zoo'n stille hoopdat jelui mekaar graag mocht lijden; dat je van mekaar hield als —hm!... en daarom dacht ik: Ze zullen wel eens een zoentje in eere— hm! ik heb ook zoo gedaan, niet waar moeder? Zeg oudje, weet je'nog wel toen ik pas bij jelui aan huis kwam, dat ik je dikwijls stiekumachter den lessenaar van den ouwen heer in 't kantoortje hebt gepakt,

Page 70: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN VERKOUDHEID. 63

ha! ha! ha! zoo'n gestolen zoentje, daar is aroma aan. — Och. och!wat zijn die tegenwoordige jongelui toch saaie hannesen en..."

„Vader! Vader!"... glimlachte de oude vrouw verwijtend.„Neen vrouw! laat me uitspreken. Och man! dan was ik anders toen

ik jouw jaren had; heb jij dan karnemelk in je aderen Karel? In onzentijd, niet waar vrouw! zeiden we — jeugd heeft geen deugd en... watsapperloot! Bertha ga je nu schreien? Kindlief! 't was maar zoo'ngedachte van mij en... maar je hoeft niet, waarachtig niet!"

„Vadër" vader!" vermaande moeder Van der Stok opnieuw.De ap`féker gaf zijn vrouw een kleinen wenk en lachte: „Ha! hal

ha! Karel, wat zet jij een verbluft gezicht, je ziet er bespottelijk uit,zoo — weetje hm! — zoo nuchter..."

„Ik ?"„Vrouw ?"„Ja Karel, oom heeft gelijk, je kijkt verbazend onnoozel."„Maar beste oom, tante; zoo plotseling, ik dacht dat u... och God!

ik weet niet wat ik zeg — en..."Bertha keek, voorovergebogen met hoogroode wangen, onafgebroken

op haar bord en langs haar trillende neusvleugels gleden een paarheldere druppels, die op 't witte tafellaken neervallend er een donkersterretje plekten.

Moeder zag het en kreeg medelijden met het meisje, dat sneller ensneller begon adem te halen; daarom fluisterde ze kort en duidelijk:„Vader, nu is 't genoeg."

De apteker knikte even toestemmend en ging, nu ernstig sprekend,voort.

„Zie je kinderen, ik had zoo gedacht: Ik word langzaam aan eendagje ouder, ik wou wel met moeder buiten gaan wonen en als jij nuzin had gehad in Bertje, dan was 't zoo heerlijk te vinden geweest als't maar kon; dan had ik jou de apotheek gegeven met een vrouwtje erbij en dan..."

Daar stond eensklaps de blozende Bertha op en viel haar vader omden hals met den uitroep: „Och! wat ben je toch een innig lieve papa,"en terwijl ze dat zei, keek zij Karel, over vaders schouder heen, meteen stralend gelaat aan en stak hem, achter vaders hals om, haarhandje toe. Toen hij 't vatte, drukten zij elkander voor 't eerst dehand zóó geheel anders als wanneer zij bij 't ontbijt elkaar „goedenmorgen" wenschten,

Karel scheen plotseling zijn stem te hebben teruggekregen, hij wistnu wel wat hij zei. — Hoewel zijn stem nog beefde, riep hij uit: „Oom,je bent een nobele kerel; tante je bent een tante uit duizenden — ikhad het nooit durven hopen, veel minder zeggen. Waarlijk niet! Waar-lijk niet!"

„Dat begreep mijn oudje ook," riep de aptéker met tranen in deoogen, „en daarom was zij 't die vroeg, toen we van morgen naar dekerk gingen: „Vader, maak jij de kinderen gelukkig!... God gevedat ik het in waarheid doe."

Moeder, lieve moeder ?" vroeg Bertha zacht, terwijl ze zich aan denboezem der ouden vrouw vleide, „wist u dan dat ik hem liefhad ?..."

Page 71: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

64 EEN VERKOUDHEID.

„Al lang kindlief! al lang — ja! ja! al heb ik een bril noodig om tekunnen zien, dat kon ik met gesloten oogen wel waarnemen! Ochkind! dat voelt eene moeder." —

Glimlachend keek Van der Stok zijn goede vrouw aan en zei meteen guitig vonkje in zijn oogen: „Kijk me zoo'n oud mensch eens aan,die wil er nu alle eer alleen van hebben. — Dacht je niet, dat ik 'took had gemerkt, mijn jongen," en met hartelijkheid klopte hij Karelop den schouder bij die woorden: „Ik had 't al lang in de ramen,ventje! Je stond soms met een recept omgekeerd in je hand en jekeek zoo, hm! zoo! — och! zooals ik ook keek, toen ik zin kreeg indat oude mensch daar — ja vriend! al dacht je mij ook soms van dewijs te helpen, ik wist er alles van, maar niemand gun ik haar —Karel! 't is zoo'n engel — liever dan jou. Houd haar in eer."

„Beste oom! ik.. kik — ik" De provisor kon weer niet uit zijnwoorden komen, zijn gemoed schoot vol, maar toch zei hij zacht: „Nuheb ik u in waarheid ook alles — alles! te danken."

„bat's minder, dat breekt den koop niet. Kom vrouw, laat Berthanu los en geef haar aan Karel."

„Daar kinderen, daar heb jelui mekaar."Vrouw droog je oogen af en geef me een zoen, oudje op 't heil van

die twee... nog eens! — Zóó, ferm hoor! En nu kinderen, aan jeluide beurt, kus mekaar nu eens dat we 't zien — moeder en ik —zóó... flink gedaan. Komaan! Repetatur! nu hindert 't niet meer,jelui hebt 't nu toch allebei even erg beet," schertste Van der Stoken knipoogend voegde hij er bij: „en ga nu dadelijk naast elkaar zitten,dat hoort zoo bij geëngageerde luidjes. Is 't niet zoo moeder ?"

„Gezegende verkoudheid!" riep Karel verheugd; hij kuste Berthadat 't klapte, en moeder Van der Stok zei glimlachend: „Wat leert diejongen gauw aan."

De oude geest zag van uit zijn schuilhoek het prettige tafereeltjeen hij werd zoo warm van binnen, dat bijna al de ijspegels van zijnbaard begonnen te smelten — daarom nam hij ijlings de vlucht naarbuiten en dwarrelde van vreugde en pleizier door alle straten van 'tstadje, jarenlang. Hij omarmde iedereen, dien hij tegenkwam en ver-heugde zich er over, dat Karel's apotheek de beste en rijkste werddie ooit had bestaan. Geregeld bracht hij alle jaren een bezoek aanKarel of aan zijn vrouw, maar nooit of nimmer hoorde hij hen schel-den of klagen. Altijd hielden zij zijn naam in eere en zegenden deverkoudheid, die hen gelukkig maakte.

Page 72: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„GROG AMERICAIN.”

't Is zondagmorgen en zóó stil in het kleine stadje Binnendijk, alshet in een provinciestadje, vóór kerktijd, slechts wezen kan.

De herfstzon schijnt nog krachtig en warm en speelt, tusschen degele bladeren van de iepenboomen door, tegen den vervelend stijven,gelijkgevoegden baksteenen gevel van het perceel, waarvan de familiePietersen het bovenhuis bewoont.

In het benedenhuis houdt de eigenaar, de heer van Opwijk, eenwinkel in kousen en gebreide goederen, die nu — omdat 't Zondag is— gesloten blijft, want van Opwijk is zeer behoudend en bovendienouderling der gemeente .

Hij ziet er uit, evenals zijn huis; glad, ouderwetsch, hecht, sterk engoed onderhouden; met een gelaat, dat zelfs door een slaapmuts meteen pluimpje niets van zijn deftigheid verliezen zou. Zijn vrouw islichamelijk minder weldoortimmerd, hecht en sterk, want de slankheidvan haar figuur doet aan een slijpplank denken, en het beenige gezicht,dat uit een zwarte rouwmuts kijkt, mocht wel eens een verfje hebben.

Hoe lichamelijk verschillend ook, in geestelijken zin zijn de echtge-nooten elkander volkomen gelijk, want beiden vallen — zooals menwel eens zegt — óm van fatsoen en braafheid.

Mijnheer en juffrouw van Opwijk zitten achter den winkel in deopkamer te ontbijten; ze zijn vandaag, ter eere van den Sabbat, ietslater dan anders opgestaan en zullen naar de elfuurskerk gaan. Juffrouwvan Opwijk's kerkboek, met gouden slot, ligt al boven op haar wittenzakdoek en naast haar flacon gereed.

Om de beurt zien de beide echtelingen hoofdschuddend naar degrijze zoldering, orpdat er „boven weer zoo'n onbehoorlijk leven is."

„Dat's niet, om uit te houden," zegt van Opwijk, met zijn mooisteouderlingsstem, en sluit dan zijn ernstige mond met de helft van eensaamgeknepen kadetje met komijne-kaas, en met vollen mond laat hijvolgen: „Eerst dat gelach en gejoel van die kinderen en nu dat ver-bazend harde heen en weer, loopen, foei!"

„'t Is meer dan, schandé op Zondag," teemt de juffrouw, die nooitmoederweelde heeft gekend.

5

Page 73: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

66 „GROG AMERICAIN ".

„Ja! en uiterst onpassend," antwoordt de kousenkoopman.„Gruwelijk! Je moet er toch eens wat van zeggen, van Opwijk."„Natuurlijk! — geef me nog een eitje, vrouw! — 'k Sprak gisteren

den nieuwen dominee, die met Januari hier komt; hij had zoo'n ergenzin in de woning en...."

„'k Zou veel liever een dominee op mijn bovenwoning hebben, danzoo'n assurantie-man, — hier is nog 'n gesmeerd broodje...."

„bankje."„Pietersen's huur loopt met November af en... hoor nu dat heen

en weer loopen eenst .... "„Ja! mag ik de kaas even!.., ik kan van den dominee ook vijftig

gulden meer krijgen — neen! dankje voor beschuit..."„Wil je nog thee? — hé! wat dreunt dat! — wie stampt er toch

zoo?" — Juffrouw van Opwijk ziet zuchtend omhoog en zeurend zegtze: „In mijn tijd hadden we t'huis niet moeten probeeren om op Zondagzóó rumoerig te wezen; we waren bepaald naar de middag- en avond-kerk gestuurd om te leeren stilzitten."

„O, 't was wenschelijk, dat die Pietersen's 'n beetje kerkscher warenen...., neen! maar nu wordt 't toch té erg — hoor die kinderen nuweer eens joelen! — ik zal morgen ernstig met die lui gaan spreken— 'k wil nog wel een eitje — dankje!" hoofdschuddend lepelt vanOpwijk zijn eitje leeg en de juffrouw zucht er bij, als wilde zij eensteen vermurwen.

In een achterkamer van het bovenhuis zit, omstreeks dienzelfden tijd,een vijftal kinderen, de jongsten met witte slabbetjes voor, rondom deontbijttafel.

Mevrouw Pietersen, een nog jonge frissche vrouw, met vriendelijke,blauwe oogen en een gezellig lachenden mond, heeft de jeugd van denoodige boterhammen en melk voorzien, neemt den kinderbijbel van„von Schmidt" die op tafel lag, in de hand, en slaat hem open bij 'tleesteeken, dat ze er den vorigen dag heeft ingelegd.

De oudste der kinderen, een jongen van ongeveer tien jaar, steekt,steelsgewijze, een reepje van zijn boterham in den mond en het zusje,dat op hem volgt in jaren, plukt zonder dat mama het oplet, 't rogge-brood van de hare.

Eensklaps trekt de kleine meid haar vingertjes terug, want mamaheeft opgekeken en zegt: „Eerst bidden, kinderen."

Al de spruiten van het buis Pietersen buigen eensklaps het hoofd.Het „theere zegen deze spijs en drank, amen!" klinkt vijfmaal, telkensonduidelijker en sneller, naar gelang van den ouderdom der kinderendoor het vertrek.

't Is het sein tot den algemeenen aanval geweest; de vijf mondenkomen in beweging en de driejarige jongste zoon propt zich zelfs zoovol, dat zijn oogjes groot worden van inspanning.

„Janneman! wat prop je — Paulientje, zit niet zoo krom!" waar-schuwt Mevrouw, en terwijl ze naast een nog ledig bord een ei in een

dopje neerzet, zegt ze:

Page 74: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„GROG AMERICAIN". 67

7,Kareltje, ga jij eens vragen of Pa nog niet klaar is met aankleedenen kom dan dadelijk weerom."

„Karel, de oudste, neemt nog gauw een hap brood, spoelt dien wegmet een slokje thee en verlaat de kamer. Zijn moeder maakt intusschenaanstalten, om haar kinderen, bij het lichamelijk voedsel, ook het gees-telijke van „von Schmidt” toe te dienen.

Een oogenblik later komt Karel terug en gaat zonder iets te zeggenweer aan 't eten.

„Nu?" vraagt Mevrouw.„Pa staat in zijn borstrok!"„Zoo! En wat zei Pa?"„Snij uit !" Kareltje grinnikt even, al etend.„Hum! Zoo! — Kinderen, zit nu stil en luistert."Mevrouw Pietersen schenkt nog een kopje thee in, zet dat naast het

ei, en begint dan voor te lezen van de kinderen Israëls, die in Egypteverdrukt werden onder Pharao.

„Kun jij je ook herinneren, Marie, of ik je gisterenavond, toen ikt'huis kwam, dadelijk iets heb gezegd ?" vraagt mijnheer Pietersen,plotseling in een los ochtendjasje binnentredend.

„Ik ?... Maar manlief, we zijn net aan 't lezen."Mijnheer geeuwt een paar maal, strijkt met zijn hand eenige keeren

over de oogen en herhaalt dan min of meer kortaf:„Herinner jij je niets, Marie?"„Volstrekt niet!" klinkt 't verwonderd en Mevrouw legt haar thee-

lepeltje zoolang op 't boek, om te weten waar zij gebleven is.„De kinderen Israëls nu waren midden in de Roode Zee," waren de

laatste woorden, die zij las, en de kinderen Israëls komen niet verder,want Mevrouw ziet glimlachend naar haar echtvriend, die eensklapszijn zakdoek voor den dag heeft gehaald en haar de saamgeknooptepunt ervan toont, terwijl hij gemelijk herhaalt: „Herinner jij je in 'tgeheel niets? Zie je, ik vraag het dáárom," en hij beweegt den knoopin zijn zakdoek voor haar oogen heen en weer; — „Weet je er waar-achtig niets van ?"

„Hoe zou ik dat weten, Guus! ik was allang te bed, toen je uit desocieteit kwam."

Mevrouw leest verder.„Maar ik heb je toch bepaald iets gezegd, toen ik thuiskwam," zegt

eensklaps mijnheer, die gedurende de lectuur onafgebroken, met starendenblik, den knoop in zijn zakdoek heeft beschouwd.

„Maar Guus, luister nu toch ook even naar het voorlezen," en metopgetrokken wenkbrauwen en een kleine vermaning in de oogen, wenktzij, bijna onmerkbaar, met het hoofd naar de kinderen, die voor hunledige bordjes zitten en met de vingertoppen nu en dan een achterge-bleven kruimeltje opnemen. — Zij gaat voort: „Want als de waterenwederkeerden zoo bedekten zij de wagens en de ruiters van het ganscheheir van Pharao, dat hen nagevolgd was in de zee, en daar bleef nietéén van hen overig en..."

„Wat duivel! ik heb hem toch gisterenavond er ingelegd," zegtPietersen nogmaals.

Page 75: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

68 „GROG AMERICAIN".

„Maar manlief!" — en lezend: „de Egyptenaren nu..."„Ochl wat gaan mij die Egyptenaren aan!" roept mijnheer allengs

knorriger wordend; „ik wil weten wat die knoop beteekent!"Het vijftal kinderen, dat zich tot dusver voorbeeldig stil en ordelijk

heeft gedragen, begint plotseling te giegelen en te grinniken, want hunvader beweegt zóó grappig derf knoop van den witten zakdoek bovende tafel, dat het zevenjarig Lientje naïef opmerkt: „Pa vertoont depoppenkast!"

De kinderen gieren 't uit van plezier en stooten elkander aan. Ont-stemd sluit Mevrouw het boek en zegt met een zweem van ongeduld:„Toe dan maar kinderen — staat maar op en gaat naar achter in despeelkamer."

In een oogwenk zijn de kinderen luid joelend en lachend naar achtergestormd en Mevrouw loopt hen na, roepend: » Kinderen! Kinderen!maakt toch niet zoo'n leven! — denkt om de buren beneden !"

Mijnheer gaat met dreunende stappen de kamer op en neêr en Me-vrouw, die weer is binnengekomen, begint het theegoed af te wasschen.Zij kijkt min of meer ontstemd en zegt:

„Maar Guus! hoe kun je nu toch zoo wezen? je weet hoeveelmoeite ik heb, om de kinderen rustig te houden, zoolang ik voorlees."

„Kon ik ook maar bedenken, wat 't geweest is!" Mijnheer stamptongeduldig met den voet op den vloer. „Sakkerloot! ik weet toch dat't iets was, wat ik jou dadelijk moest zeggen."

„Mij ?"„Ja, jou Marie!.... Hum!.... 't Is toch om duiveisch te worden!"„Maar beste Guus, ga liever een oogenblik zitten; de kamer dreunt

van je stappen; denk om de van Opwijks, die menschen klagen zoogauw!"

„Laat 't dreunen — laat ze klagen! — ik kan 't niet velen dat ikme niet herinneren kan, waarom ik dat ding. . ," Pietersen beweegt,voor de tafel staande, den ongelukkigen knoop heftig heen en weer.

„Och lieve man, hou dien zakdoek toch stil —'t is om er zeeziek vante worden."

„Je hebt mooi praten — wanneer 't me te binnen schiet, als het telaat is, zeg je: En waarom heb je me dat niet gezegd? — Zoo'nsatansch ding! — dáár! — dáár dáár!" — Met kracht slaat mijnheerden knoop herhaaldelijk op tafel.

Lachend vraagt zijn ega: „Guuslief, die zakdoek kan 't toch niethelpen, wel ?"

„Neen! dat weet ik waarachtig even goed als jij... hè! 'k hebhoofdpijn... hoe is 't nu mogelijk, dat 'k me er geen jota of tittelvan herinner. .." 1

Met een fijn glimlachje antwoordt Mevrouw: „Je bent heel laatthuisgekomen, Guus,"

„Hum! — En je sliep! — hoe weet je dat dan?"„'k Ben zelf pas om half één naar bed gegaan en. .„Ja... och!... 't was een beetje later geworden dan gewoonlijk,

maar niet veel, Marie !"„Neen dat geloof ik ook niet, en 't wordt Zaterdags ook al vanzelf

Page 76: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„GROG AMÉRICAIN". 69

laat op de Soos — niet waar ?" is 't goedig antwoord, maar toch speelter weer een fijn, sarcastisch lachje om haar lieven mond, als ze ge-woon en onschuldig vraagt:

„Had je ook iets meer gebruikt dan anders ?”„Ben je mal, Marie — geen kwestie van !"„Neen? Dat dacht ik ook wel, maar 't kon soms wezen."„O, geen idée; 'k was zoo frisch als een hoentje!"„Ja, dat begrijp ik... maar hoe kwam je er dan zoo toe, om je

hoed in de lampetkom te zetten ?"Hè ?"„Hij stond van morgen in 't waschwater, dat ik voor je klaar had gezet;

hij hangt nu op zolder te drogen."Guus zet een paar groote oogen op en kijkt dan erg op zijn neus,

terwijl hij, zachtjes zijn keel schrapend, mompelt:„Dat's al heel wonderlijk!.., hum! — 'k heb hem zeker in 't donker..:"„Ja, dát kan wel; 't nachtlichtje brandde ook niet zoo helder als ge-

woonlijk; daardoor heb je ook zeker niet gemerkt, dat je je horlogein 't zeepbakje, inplaats van op het beddetafeltje hebt gelegd."

Zóó-oo !"„Maar er is niets aan bedorven; 't was alleen maar blijven stilstaan;

je had vergeten 't op te winden; dat heb ik van morgen gedaan."Hum! — Jantje is er zeker weer met zijn vingers aan geweest; die

jongen kan ook nergens afblijven."» Och! kinderen zijn kinderen! — maar zeg, je ziet 'n beetje bleek

en je oogen zijn rood — je bent toch wel ?"„'k Word verkouden, dat voel ik," antwoordt Pietersen, even kuchend,

en tusschen de tanden mompelt hij: „haarpijn is 't — 'k ben nietmeer gewend aan. .

» Zei je wat ?"„Neen, 1Í4arie! maar bedenk je asjeblieft nog eens goed; ik geloof

toch zeker, dat ik je dadelijk iets verteld heb, toen ik t'huiskwam,misschien heb je 't niet verstaan, omdat je half sliep!"

„Dat kan óók best wezen, maar doe me één plezier en wandel nietmeer zoo onophoudelijk door de kamer. Toe ga nu bedaard op decanapé zitten en overdenk eens kalm, wat je gisteravond gedaan engesproken hebt; dan kom je er vanzelf op."

„Goed! maar je moet toch toegeven, dat 't om dol en razend teworden is, dat zoo'n ding je zóó temteert!" — hij slaat den knoopvan den zakdoek met kracht tegen de canapé.

„Dat geeft niemendal, vent, of je die canapé al slaat!" Mevrouwbegint te lachen.

„Jawel, hou jij me maar voor den gek — dat moet er nog bijkomen— je staat daar te grinnik'l en en. me aan te kijken met een gezicht,alsof je in je zelf denkt dat ik..."

„Nu ?„„Niet heelemaal kaarsschoon was, toen ik t'huiskwam.'„Wel heerebewaarme!",,Enfin! gedachten zijn tolvrij, maar, dat sarcastisch lachen kan ik

niet velen, Marie !"

Page 77: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

70 »GROG AMERICAIN".

„Ik kijk alweer ernstig, vent! Toe, wees nu kalm en..."„Wat drommel, ik ben kalm, — doodkalm!"„Best! maar blijf dan ook zitten en bedenk je: je ging om negen

uur van huis."„Neen, 't was al half tien."„Goed, om half tien dan •—,toen ging je naar de societeit; wien

sprak je daar 't eerst ?"„O! een massa heeren; 't was bijzonder vol gisterenavond — Bik-

kels, Karels, Allinga, Wikman, van Bergen waren er....',„Was van Dam er niet?„Sjuut! ik ben er! — van Dam kwam later. Sakkerloot, ja die was

't. Waarachtig nu kom ik er op; van Dam — hè, wat klopt 't in mijnachterhoofd..."

„Wil je wat Eau de Cologne?"„Nu niet — strakjes... Jawel, van Dam is 't geweest; die zei...

Groote hemel! wat is die hoofdpijn vervelend; nu weet ik bepaald nietmeer wat van Dam zei."

„Zal ik een doek met water om je hoofd doen ?"„Neen, stil nu. — Toen kwam Langenhof — wacht even; ik geloof

dat ik er op kom — Langenhof was laat; je weet wel, bij is altijd inden late — hij is een plakker en..

ja, 't is een celibatair, die heeft t'huis niets te verzuimen en..."- „Dat hoef je nu op zoo'n toon niet te zeggen.”„Maar, vent!"„Neen! wind er nu maar geen doekje om; je bedoelt er mee, dat..."„Ik bedoel er heusch niets mee; 'k wou alleen maar zeggen...."„Dat ik te laat t'huis ben gekomen.... 0! dat voel ik best, heel

goed; maar ik zal eenvoudig thuiskomen wanneer 't me goeddunkten ik verwacht van niemand eenige aanmerking daarover; van niemand,begrepen ?"

Mevrouw ziet kalmpjes haar echtgenoot aan, haalt even, bijna on-merkbaar, de schouders op en gaat zwijgend bet ontbijtgoed in dekast zetten.

Eenige oogenblikken spreekt geen van beiden; dan zegt Pietersen:„O, zoo! negeer je eenvoudig wat ik zeg; heel goed, ik kan ookzwijgen — 'k wil alleen maar weten, of je me begrepen hebt ?"

,,Zeker!"Het humeur van den heer des huizes wordt hoe langer hoe slechter,

en daar zijn geduldige vrouw hem niet meer tegenspreekt, heeft hijgeen anderen wrijfpaal voor zijn onaangename prikkelbare stemmingdan den zakdoek, dien hij in elkaar draait en op den grond gooit, metcie woorden:

„Daar ligt 't lamme ding dan; 't brengt mijn heelen dag in de war.'k heb geen rust, vóór ik weet wat 't geweest is!"

Met een kwalijk verholen lach vraagt Mevrouw nogmaals: „Kom,Guus! ik zou me niet zoo boos maken; 't is heusch de moeite nietwaard."

„'t Is wèl de moeite waard, dat is 't 'm juist.... 't Was iets vanbelang; waarom zou ik anders een knoop in mijn zakdoek hebben gelegd ?"

Page 78: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„GROG AMERICAIN". 71

Om niet te vergeten wat je onthouden wou!"Mijnheer raapt den zakdoek weer op en ziet Mevrouw eensklaps

aan, alsof hij wilde zeggen: „hou je me nu met opzet voor den gek,en antwoordt hakkelend van kwaadheid:

„Da... dat weet ik waarachtig ze-zelf wel, voor de... den...”Eensklaps schiet zijn vrouw in een helderen lach en zegt:„Je lijkt de Wit wel, zoo stotter je."„De Wit!" roept Pietersen en zijn gelaat klaart even op, „juist, die

was 't; die is er bij geweest, nu rappeleer ik het me — wacht eens!hij kwam om half twaalf nog aanzetten, en toen hebben we GrogAmericain gedronken.... hum! wat blikslager, hoe kwamen we zooaan Grog Americain .... ?"

„Ja, dat zou ik ook zeggen; 't immers gewoonte, bij jelui in deSoos, dat de jarige champagne geeft."

„Die hebben we ook gedronken, en..."„O!... Zoo... en toen grog —•hum!..."„Ja, toen grog — daarom hoef je niet te hummen, Marie!"De toornader op Pietersen's voorhoofd begint weer te zwellen; zijn

vrouwtje ziet dat, en om een storm te voorkomen zegt ze goedig:„Maar Guus je was nu zoo goed op weg — dwaal nu niet meer af;wat heeft de Wit gezegd ?"

„Dat is 't juist — wat ik me niet herinneren kan, maar hij is zoo'nJantje sekuur, dat hij wel gezegd zal hebben: „leg 'n knoop in jezakdoek, anders vergeet je nog om...."

„Wat zal die arme de Wit gehakkeld hebben bij dat woord „kn-kn-knoop..." lachend bootst Mevrouw Pietersen de Wit na.

„Sakkerloot! nu had ik 't op mijn lippen om te zeggen en nu brengje me weer van de wijs af... hou je dan toch even stil, asjeblieft."

„Nu, ik zwijg al. Foei, wat 'n booze bui van morgen."„Ja, ja, de Wit is er bij geweest... Brr! 'k ben niets lekker; mijn

maag is zeker van streek; 'k heb bepaald kou gevat op mijn maag —'k heb erge dorst ook."

„Wil je Eau des Carmes?"„Neen! 'k zal wel even bij den apteker aanloopen en 'n beetje

natron nemen."„Ga je dan uit ?"„Natuurlijk! ik weet nu zeker dat de Wit er bij was, ik ga even

naar hem toe — hij moet me zeggen wat..."„Maar Guus, hij zal je uitlachen."„Laat 'm lachen!" Pietersen wandelt op en neer.„'t Is Zondag — hij is bepaald naar de kerk; hij is immers collectant."„Collectant of geen collectant — ik ga hem spreken."„Maar man!"Pietersen hoort niet meer; hij is reeds de kamer uitgesneld de trap

op naar de slaapkamer. Als hij daar binnen wil gaan, stoot hij, doorde haast waarmeê hij loopt, zijn scheenbeen tegen derf kameremmèr,die vlak voor de deur staat.

,,Au! sakkerloot, au! dat's raak!" op één been springt hij naar eenstoel en bromt : „wie zet nu zoo'n cling precies in den weg, dat's

Page 79: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

72 „GROG AMERICAIN. fO

allemachtig stom!" Hij bevoelt zijn scheen, en de meid, die aan 'tbedden opmaken is, vraagt doodkalm:

„l;-feit meneer z'n eigen bezeerd ?",,Natuurlijk! als jij daar zoo'n emmer neerzet moet men er wel tegen

aanloopen — je bent 'n stommeling!"„Noe, dat's ook niet netjes van m'neer, om mien zoo veur niks

uutteschelden!"„Ezelsveulen van Japan! hoort die emmer dan dáár? Sakkerloot

wat doet me dat 'n pijn!"„Da'je pien heb, wil 'k wel geleuven, moar 'k loat mien niet uut-

schelden; 'k bin 'n fatsoenlijke meid, en 't is toch mien schuld niet,dat meneer met 'n dolle kop noar boven is eloopen. Dan mot meneermoar uutkieken!"

„Hou je mond! Ga Mevrouw roepen."„Joa, Mevrouw, za'k wel roepen, dat's 'n goed mins; die moakt niet

geliek zoo'n grooten mond as meneer."„Praat je nog tegen? Als jij dien emmer niet vlak bij de deur had

gezet, dan..."„Dan had meneer z'n eigen niet gestooten: da's kloar !"„Allo! maak dat je naar beneden komt en vraag om wat Engelsche

pleister. Hè! 't vel is er afgeschaafd. — Ben je nog niet weg ?"„Joa, 'k loat mien doar kommandeeren als een hond! meneer mot

moar eiges goan — 'k mot noe de bedden opmoaken."„Marie! Marie! kom eens boven!" schreeuwt meneer, die, met één

uitgetrokken kous in de hand, de beschadigde scheen steeds bevoelend,op 't portaal is gehinkt: ,,Marie!.... kom eens boven, gauw! —'k hebme zoo bezeerd!" en tot de meid: „En jij zoekt maar een anderendienst, hoor! — brutale tante!"

„Wel joa! 'k bin doar om 'n dienst verlegen!" De meid zet dearmen in de zijden, laat haar werk rusten, ziet meneer met een uit

-dagenden blik aan en schreeuwt nijdig: „Za 'k oe's wat zeggen: iebint niet goed uutesloapen — mit 't verkeerde ben uul bed 'estapt..."

„Wel allemachtig!"„Meneer moest 's nachts, as ie t'huuskomt, liever niet zoo stommelen

op de trap; 'k ben er wakker van 'worden."„Nu ga je op staanden voet — onmiddellijk, — marsch!"„'k Zal toch eerst nog zeggen, wa 'k wil!"„Geen woord meer! De kamer uit! — gauw!"„Lieve Guus! wat gebeurt hier ?" vraagt Mevrouw, haastig binnen-

komend. „Goeie hemel! ik ben er van geschrokken; ik schaam mevoor de buren — denk er toch om, dat de ramen openstaan, en dat't zoo gehoorig is. 't Is schande, zoo'n leven op Zondag."

„Marie, die meid is bepaald gek, die moet...."„Weljoa, 'k bin doar gek! dat loat 'k mien goar niet zeggen,

Mevrouw !"„Gerritje, ga naar beneden asjeblieft; we zullen later met elkaar

spreken."„Noe! veur Mevrouw za'k goan," zegt Gerritje kalmer wordend,

„maar veur hum, doe 'k 't niet."

Page 80: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„OROG AMERICAIN.” 73

„Foei, Gerritje! dat komt niet te pas; je bent brutaal — ga nu heen!"„Joa, Mevrouw, da 'k bertoal bin, is zien schuld; ie bint 'n goed

mins — hi! hi! hi! moar meneer heit mein ook zoo lèlijk verschanda-liseerd — ik bin eerlijke luu's kind: 'k kan niet vèlen, dat ie zeit da'kvan Japan bin.., hi! hi! hi!"

„Marsch !"„Guus, wees bedaard... Gerritje meent 't immers zoo kwaad niet

— wel ?"„Neen, as meneer goed is, is 't 'n best man, maar as ie mien uit-

scheld, word ik vergiftig niedig; 'k bin driftig van natuur Mevrouw;moer 'k bin niet kwoad — en van, dien emmer had meneer tochongeliek."

„Kom, ga nu maar naar beneden, Gerritje!"Neen, waarachtig niet — de deur uit, onmiddelijk!"„Maar, Guis!" — Als mijnheer zich weer bukt naar 't beschadigde

been, wenkt zijn vrouw zwijgend met het hoofd en Gerritje verdwijnt.Dan zoekt zij een stukje Engelsche pleister in haar toilettafel.

„'t Wordt hier 'n mooie boel in huis, als jij tegen je man partij neemt."„Manlief, je bent heusch onredelijk geweest."„O, zoo! ben ik onredelijk — nu, 't is goed — ik groet je — neen,

dankje voor die pleister; 'k zal me wel bij den apeker laten verbinden."Mijnheer trekt zijn kous aan.

„Laat ik je nu toch even helpen, Guus!"„Merci!" hij slaat zijn pantalon neer.„Toe, wees nu niet zoo kinderachtig ?"„Ik zeg je dat 't niet meer noodig is," — de bottine wordt aange-

trokken.„Kom! hier heb ik een beetje spijkerbalsem ook."„Neen — ik dankje — Adieu!"Mevrouws lippen beginnen te trillen en een klein weêrbarstig drop-

peltje kpmt in het hoekje van haar oog, als ze, zich goed houdend,zegt: „Guuslief, je humeur is van morgen bepaald ondragelijk; weesnu asjeblieft toch rechtvaardig en...."

„Met onrechtvaardige lui hoef je niets te maken te hebben; als ikweer kom, wil ik die brutale meid niet meer zien, Salut!"

„Maar Guus.... ?"Mijnheer vertrekt en Mevrouw begint te schreien, als ze hoort, hoe

hard haar man de huisdeur achter zich dichttrekt.Op de stoep ontmoet hij mijnheer en juffrouw van Opwijk, gereed

om gearmd naar de elfuurskerk te gaan.Het echtpaar ziet hem eerst een oogenblik verwijtend aan vóór van

Opwijk langzaam zegt: „Een woordje asjeblieft, meneer!"„Ik heb niet veel de tijd, wat wenscht u?"Dat korte, min of meer korzelig gegeven antwoord lokt een vrij

stevige drukking uit van juffrouw van Opwijks knokige hand op delakensche mouw van haar echtvriend, en als deze, tengevolge daarvan,zijn reeds geopenden mond bijna hoorbaar weer dichthapt, zegt zij,zoo zoetzappig mogelijk teemend: „We kunnen het waarlijk niet uit-houden door 't leven dat de kinderen voortdurend boven ons hoofd

Page 81: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

74 ,GROG AMERICAIN."

maken. Vooral op den Zondag is zoo iets zoo hinderlijk voor men-schen, die...."

„Die geen kinderen gewend zijn — dat begrijp ik, juffrouw!" Pieter-sen bedwingt zijn humeur en vervolgt: „'k zal 't eens zeggen — hadu verder nog iets?" ,

„Hm! ja," van Opwijk kucht even: „van morgen was er nog eenzeer hinderlijk iets, dat voortdurend heen en weer loopen, namelijk, isop den duur niet te verdragen."

„Zoo! — Ei — en sedert wanneer staat er in ons huurcontract,dat op de woning niet mag heen en weer worden geloopen?"

„Dat staat er niet in, meneer Pietersen, maar nu u toch van dehuurceel spreekt, wou ik u meteen maar zeggen, dat ik met Novemberhet huurcontract niet meer denk te hernieuwen."

„Wablief ?"„U zult u dus tegen Februari van een andere woning moeten voorzien,"„Komaan, dat's plezierig" — Pietersen voelt, dat hij weer driftig

wordt, maar tracht zich zooveel mogelijk te beheerschen en vraagtschijnbaar kalm: „En is dat heen en weer loopen het eenige motief,dat u noopt om..."

„Hum! — hum! — hum!" van Opwijks lippen trekken bedenkelijknaar beneden.

Och, Opwijk, kom er maar rond voor uit, — de waarheid en nietsdan de waarheid is toch altijd 't beste, — zeg maar gerust aan meneerPietersen, dat 't eigenlijk de ruzie van daareven is, die ons" — weerknijpt ze haars echtvriends arm — „die ons noopt om de woning nietmeer aan meneer te verhuren."

„O, — is dat de oorzaak ?" Pietersen wordt onheilspellend rood,maar hij blijft nog bedaard.

„Ja," lijmt van Opwijk, „we kunnen niet goed velen, dat op Zondag,den dag des Heeren, zoo'n ergerlijke woordenwisseling..."

„Loop naar de hel met jelui gefemel . — 'k zal me wel van eenandere woning voorzien," barst Pietersen nu eensklaps uit, en terwijlhet echtpaar van Opwijk zijn fatsoen bewaart, door niets te zeggen,maar zuchtend het hoofd te schudden, bijt de huurder hun toe: Jekunt zeker van den een of vromen broeder 'n beetje meer huur krijgen— ik ken jelui knepen; — Bonjour, veel stichting!"

„Ziezoo, dat konden we daar juist mooi waarnemen," fluistert juffrouwvan Opwijk haar man in, terwijl ze samen heel deftig, heel langzaamen heel tevreden naar de Groote Kerk wandelden.

Pietersen gaat met groote passen verder en denkt onderweg: „'nMooie historie! Verhuizen midden in den winter; dat is fal aal, de woningbeviel me best, er staat hier in Binnendijk niet veel goeds leegvin denwinter, 't is me een koopje !" Onwillekeurig steekt hij zijn hand in denzak van zijn jacquet en voelt daar den knoop in den zakdoek.

„Dat satansche ding is oorzaak van alles," mompelt hij, en met eensoort van zenuwachtige wreedaardigheid knelt hij den onschuldige knooptusschen zijn vingers.

Eindelijk staat hij voor 't huis van de Wit en schelt aan.Er is niemand thuis.

Page 82: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„GROG AMERICAIN.” 75

Onverrichter zake gaat Pietersen dus de stoep af, brommend overde stijfheid, die hij in zijn bezeerd been voelt. Terwijl hij, zonder be-paald doel in gedachten voortloopt, roept een bekende stem hem vande overzijde der straat toe: ,,Bonjour!"

Het is zijn vriend Menteling, die gisterenavond met hem aan detrekjestafel heeft gezeten, en nu met een paar logétjes een wande-ling maakt.

Pietersen snelt naar hem toe en met een haastig: „Pardon, dames!één oogenblikje", trekt hij Menteling ter zijde, haalt eensklaps denzakdoek voor den dag en toont den knoop: „Was jij er soms bij, toenik gisterenavond dat ding in mijn zakdoek lei; 'k ben bepaald over-tuigd, dat ik iets — en wel dadelijk — aan mijn vrouw moest zeggen;maar ik kan me geen steek ervan herinneren; dat maakt me zóózenuwachtig, dat ik... "

Met verbazing ziet de heer Menteling even naar den zakdoek, dienPietersen hem voorhoudt en antwoordt dan lachend: „Beste vrind, hoekan ik dat weten? — ik ben heengegaan, toen ons partijtje uit was;je schijnt wat te lang aan de praattafel te hebben gezeten — steekdat gekke ding toch in je zak; de menschen kijken er naar, dat je erzoo raar meé doet."

„Hum, ja! ons partijtje was vroeg uit, hé ?"„Om elf uur al."„Heb jij geen champagne meégedronken?"„W elneen !"„En die grog dus ook niet ?"„Amice! je bent niet lekker, dat zie 'k duidelijk — je herinnert je

niets meer na 't partijtje — 0, grappenmaker! Zeg!" en terwijl Men-teling weer naar naar zijn dames gaat, stoot hij zijn vriend even metden elleboog aan en lacht: „Wat zei moeder de vrouw van morgenwel — had ze de bokkenpruik op?"

„Neen !" denkt Pietersen • op eens, „waarachtig niet; ze was evenlief en goed als altijd.... hum! 'k ben toch bepaald van nacht nietheelemaal bij m'n positieven geweest en daardoor... Sakkerloot! watwas 't dan toch — ik heb er geen flauw idée meer van."

Met loonre schreden gaat hij nu huiswaarts, loopt onderweg bij denapotheker in, gebruikt een dosis natron en legt een goudvliesje op zijnscheen.

Hij moet de societeit voorbij. „Wacht! misschien zit er wel een vande vrienden te lezen. Even inwippen en kijken!" In de leeszaal vindthij niemand, in de biljartkamer slechts een paar jongelui, die carambolespelen. „Dan in 's hemelsnaam maar naar huis."

't Is kwart voor twaalven; om half een moet hij koffiedrinken, dusis er nog tijd genoeg, om de Nieuwe Rotterdammer even in te zien.Zonder dat hij 't zichzelf bekennen wil, voelt hij toch dat hij niet ergplezierig voor zijn omgeving is geweest en daarom aarzelt hij met 'tnaar huis gaan. In een gemakkelijken stoel leest hij de krant; de lettersdansen hem voor de oógen, de regels schijnen kris en kras door elkaargedrukt en worden hoe langer hoe onduidelijker. Gemengd nieuws,telegrammen, laatste berichten, beursnoteering, alles warrelt dooreen,

Page 83: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

76 »GROG AMRRICAIN."

tot éên zwarte zonderlinge massa. Zijn oogen vallen dicht; het dagbladontzinkt zijn handen; zijn kin zakt hem op de borst.

Als de groote pendule op den schoorsteenmantel half twee slaat,wordt Pietersen wakker, wrijft zich de oogen en komt eerst langzaamtot het bewustzijn, wáár hij is; hij heeft een rustig slaapje gedaan, enziet nu om zich heen; er is nog niemand in de Soos", 't is het zooge-naamde doode uur. Geeuwend rekt hij zich uit en staat op; werktuigelijksteekt hij zijn hand in den jaszak en voelt daar onmiddellijk zijn kwel-geest, die, hoe hij hem ook knijpt en martelt, niet zwijgen wil en hemhalfluid de verzuchting doet slaken:

„Hoe is 't godsmogelijk dat ik 't me nu nog niet herinner!"Langzaam wandelt hij naar zijn woning en ziet naar boven: de jaloe-

zieën zijn neergelaten; er schijnt niemand tehuis te zijn. Hij opent dedeur en gaat binnen; 't huis is als uitgestorven. In de voorkamer vindthij op tafel een papier, waarop zijn vrouw geschreven heeft: „LieveGuus, ik ben met de kinderen gaan wandelen — als je nog weer uit-gaat, kom dan niet te laat thuis. Oerritje moet naar de avondkerk:"

„O, God! wat 'n ellendige Zondag," bromt Pietersen in zich zelfterwijl hij een glas water inschenkt; hij voelt zich opnieuw slaperigworden, door de loonre, warme stilte, die in de kamer hangt. Voor denspiegel blijft hij een oogenblik staan, kijkt naar zijn min of meer roodaangeloopen oogen en bleek gelaat en pruttelt dan in zich zelf: „God!wat zie ik er katterig uit!"

De canapé lokt hem met haar zachte kussens tot rusten; hij trektzijn jas en bottines uit, maakt het zich recht gemakkelijk, en slaaptweldra in.

„Pa! — Pa! 't is al haast vijf uur; de soep staat al op tafel en ukrijgt een eendvogel en rijstpudding — bf u komt eten," roept kleineKarel, terwijl hij zijns vader hand op en neer beweegt.

„Hè! Wat? 'k slaap niet, wat is er ?" vraagt Pietersen, eensklapsverschrikt wakker wordend en met v erwilderde oogen rondziende.

„Of u komt eten, Pa?"„Eten ?",Ja Pa — we zitten allemaal te wachten."„Wat zeg je: is 't dan al zóó laat? Och! Ja, ik kom; ga maar vast

naar achteren."Min of meer stijf staat Pietersen van de canapé op, ziet Kareltje de

deur achter zich sluiten, wrijft zijn oogen goed uit en komt dan, naeen paar huiveringen, tot de ervaring, dat hij heelemáal is opgeknapt.Zijn hoofdpijn is geheel verdwenen en hij heeft grooten trek in eten.Haastig loopt hij in de gang, verfrischt zich even aan 't fonteintje enkomt dan met opgeruimd gelaat de eetkamer in, waar zijn vrouw desoep reeds heeft gediend en de kinderen hem met een vroolijk „dagPa!" begroeten.

Een oogenblik kijkt hij Mama aan met een licht gevoel van berouw,maar als hij haar opgeruimd, lief gezicht ziet en haar vriendelijk: „wel

Page 84: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„GROG AMERICAIN.” 77

vent, dat zal je goed hebben gedaan," verneemt, lacht hij haar, halfverlegen, half oolijk toe en zegt: „'k ben waarlijk heelemaal opgefrischt;geef me nu maar gauw wat te eten — 'k heb erg trek."

't Middagmaal verloopt zeer gezellig en de kinderen hebben pret,want Pa is bijzonder vriendelijk en maakt allerlei grapjes.

Alleen Gerritje kijkt boos, als zij binnenkomt en de schotels opbrengt,en Pietersen bromt, terwijl hij haar ziet: „zoo'n brutale meid."

Na den eten, tegen half zes, gaan de kinderen met het kindermeisjenog wat naar 't bosch, en Mevrouw haalt op de voorkamer de jaloe-zieën omhoog, omdat ze daar zullen gaan theedrinken. Terwijl zij datdoet, zegt ze eensklaps tot haar man, die reeds in den luierstoel zijnsigaar rookt: „Hé, kijk! daar loopt mijnheer Arendsen uit Amsterdam,aan den overkant van de gracht. Wist jij, dat hij hier was."

Zoodra Pietersen den naam Arendsen hoort, springt hij op en zegt:„God almachtig, dat was 't!" De sigaar valt uit zijn hand en brandteen gaatje in 't tapijt. Mevrouw kijkt verschrikt om, zet haastig haarvoetje op de brandwond en legt de sigaar op 't aschbakje. Verwonderdziet zij, hoe haar man afwisselend bleek en rood wordt en als zij hemhoort zeggen: „Nu weet ik 't; 'k heb hem gisterenavond, voor vanmiddag te dineeren gevraagd," antwoordt zij verwijtend:

„Maar Guus, dat's vreeselijk — nu hebben we 't net op. Hoe konje dat nu vergeten ?"

»ja, 't is ijselijk; afzeggen kan ik hem niet, 't is een van mijn bestepatroons — hij is zoo kwalijknemend, dat weet je."

„Neen, dat gaat niet..."„God! God! wat 'n historie en zoo iets moet juist mij overkomen...

Daar, hij ziet ons al — kijk! hij groet naar boven, — Dag meneerArendsen! — groet dan toch ook, Marie! — God wat 'n ding!"

Marie, voor 't venster, nijgt vriendelijk lachend het hoofd, terwijl zezegt: „Hij is vlak bij de brug, hij zal zóó hier zijn — hou je goed,Guus, ik weet raad; binnen een half uur heb je een diner, dat klinktals een klok."

„Maar kindlief, hoe zul je.. ?"

„Sjuut! daat schelt hij al; hou hem maar even aan de praat, hoor!ik ben dadelijk terug!"

Mevrouw snelt naar de keuken en houdt Gerritje tegen, die op 'tpunt staat te gaan opendoen. Zenuwachtig haastig vraagt ze: „Meidlief,wil jij me uit den brand helpen van middag? Naar de kerk kun je nietgaan, maar later krijg je een heeler vrijen dag — loop dadelijk naar't Hotel den Doelen — en een fooi krijg je ook."

„Och, Mevrouw, dat's niet neudig, veur oe hé'k wel wat over„' valtGerritje in; „'k bin wel driftig, moar....”

„Ja! ja! 't is goed, je bent 'n beste meid. Loop zoo gauw je kunten zeg in den Doelen, dat ze dadelijk voor drie personen diner bezor-gen, maar goed en direct hoor — en dek dan weer gauw de tafel met't beste servies."

,, Moer!".... Gerritjens oogen worden onnatuurlijk groot, „goa ienoe alweer èten? Mins woar loat ie 't?"

„Vraag me niets, maar maak voort en doe nu open,"

Page 85: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

78 „GROG AMERICAIN."

Intusschen heeft Pietersen de voordeur reeds geopend en is mijnheerArendsen, een asthmatiek, dik, kort heertje, met een gouden bril op eneen rood, warm gelaat, hijgend en blazend boven gekomen. In 't portaalblijft hij even staan, om zijn glimmenden, kalen schedel met een zijdenzakdoek af te wisschen en een paar maal diep adem te halen, eer hijde kamer binnengaat.

„Warm, he, Pietersen," zegt hij binnenkomend, „hum! moet beginnenmet excuus te maken, dat ik zóó laat — kan niet helpen dat..."

,,O! neen excuus," valt Pietersen hem in de rede : we hebben nietgewacht."

,,O! volstrekt niet," vult Mevrouw, die inmiddels weer uit de eet-kamer komt, aan. Ga zitten, meneer Arendsen: hoe maakt u 't —altijd wel geweest ?"

„Dank u, superber, maar warm -- last van kortademigheid — beninderdaad verlegen — dat hum! wel wat laat om..."

„Wel, meneer, wij dineeren nooit vóór zes uur; we wonen hier welin de provincie, maar in dat opzicht zijn we Amsterdamsch."

Arendsen's gelaat is, van rood, min of meer violet geworden en her-haaldelijk met zijn zakdoek wuivend, zegt hij met een tint van ver-legenheid in zijn stem: „Natuurlijk — dat begrijp ik — hum! — zesuur gewone klok, maar toch, hum! — meen, dat ik toch te laat kom— om, hum!..."

„O, neen! in 't geheel niet; ik heb er op gerekend; want toen vanmorgen mijn man mij vertelde, dat ,u..."

„Uche ! Uche! hoest Guus onwillekeurig.„... Dat u ons de eer zou aandoen, zei hij dadelijk: tegen zes uur

of kwart over zessen ; is 't niet zoo, Guus ?"Pietersen knikt met een gezicht, alsof hij r zelf gelooft, dat zijn vrouw

de waarheid spreekt.„U zult echter nog een klein oogenblikje geduld moeten hebben;

want onze meid is vandaag een beetje laat... 0! 't is tegenwoordigdan sukkelen met de booien — 'n glaasje port?"

„Dank u! — Heb al gebruikt!"„Sherry dan!"„Neen, neen! geobligeerd, — niets !"„Is u zoo matig! — Enfin, zooals u wil."Een bogenblik ziet het drietal elkander zwijgend aan; er zweeft als

't ware plotseling een soort van benauwende verlegenheid om hen heen,die op mijnheer Arendsen's voorhoofd en schedel telkens nieuweglinsterende pareltjes doet ontstaan.

Pietersen humt en kucht, totdat zijn vrouw met tact het gesprekweer aan den gang helpt, en haar gast verzekert nogmaals: „Inderdaad— confuus over — allervriendelijkste ontvangst, maar toch, hum !" ---Min of meer sukkelend loopt het gesprek een groot kwartier lang overallerlei banaliteiten, die niets anders zeggen, dan dat geen van drieëneigenlijk iets te zeggen heeft. Heimelijk slaken allen een zucht vanverlichting, als Gerretje eindelijk de deur opent, en heel deftig aan-kondigt: „Mevrouw, de soep staat op toafel."

„Mag ik u dan maar verzoeken, mijnheer Arendsen?"

Page 86: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„GROG AMERICA! N". 79

Hoffelijk buigend, maar hijgend, biedt hij haar den arm en geleidthaar, voorafgegaan door Pietersen, die de deur opent, naar de huiskamer.

Daar staat de tafel keurig gedekt en Gerritje, als een meid, dieweet boe 't hoort, met een onberispelijk wit boezelaar voor, bij 't buffet.

Mevrouw dient de soep, en terwijl zij haar gast het gevulde bordtoereikt, zegt ze: „U moet het eenvoudige maar voor lief nemen —u houdt daar immers van?"

,,Zeker! delicieus — maar te veel — mag 'k verzoeken — wat minder?”„Zooals u wil — passeer u 't dan maar aan Guus asjeblieft."Guus neemt met een zucht het volle bord aan; hij durft niet weigeren,

maar de lucht ervan is hem al te veel.'t Diner begint zwijgend, zooals goede diners gewoonlijk aanvangen;

alleen 't getik van de lepels op de borden is hoorbaar.Gerritje presenteert madera en verdwijnt dan op een wenk van

Mevrouw, om dadelijk terug te keeren met croquettes au riz de veau.„'n Croquetje, meneer Arendsen?"Vóórdat Arendsen „dank u" kan zeggen, hebben de vlugge vingertjes

van Mevrouw de vork reeds gevat en ligt een geurig croquetje op't bord van den gast.

„Guuslief, neem jij er geen? Je houdt er anders zooveel van," enterwijl zijn vrouw dit zegt, glijdt over haar lief gelaat een klein on-deugend lachje en op Guus' bord een croquet. Pietersen zucht en be-gint te eten; maar 't kost hem moeite, geen wonder! nog geen halfuur geleden heeft hij tweemaal appelmoes genomen en driemaaleendvogel.

„Komaan, mijnheer Arendsen! drink eens !" Pietersen heft zijn glaswijn op, klinkt met zijn gast en zegt: „dat we nog dikwijls het ge-noegen mogen hebben, u bij ons te zien."

„Uw gezondheid, meneer Arendsen!"„Dank u, Mevrouw! Pff ! warm vandaag, hè! -- croquetten waren

goed — Pff!"„En laat ik u nu eens °van de ossenhaas bedienen — ik geloof, dat

ze malsch is."„O, neen! dank u inderdaad — al te beleefd."„Wat, geen ossenhaas? — 0! wat is u matig — ik begin te gelooven,

dat 't u hier niet smaakt."„Integendeel — uitstekend — maar..."„Dat doet me plezier; dan weigert u ook niet: — 'n beetje worteltjes

of snijboontjes er bij ?"Arendsen knikt en blaast; hij schijnt het hoe langer hoe warmer en

benauwder te krijgen: hij eet blijkbaar met lange tanden en langzaam,maar 't helpt niet. Mevrouw Pietersen is een te oplettende gastvrouw;nauwelijks heeft hij 't laatste stukje vleesch genuttigd, of zij biedt hemden schotel opnieuw aan, vriendelijk noodend:

„Laat me u nog een klein, malsch stukje geven ?"„O merci — is voortreffelijk — eet graag ossenhaas, maar..."„Toe geneer u niet."„O! dank u!"„'n Klein stukje, om mij pleizier te doen."

Page 87: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

80 „GROG AMBRICA IN' .

„Hum! — dat klinkt als bevel, Mevrouw!" Hoffelijk maar pijnlijklachend houdt Arendsen zijn bord op, en terwijl de gastvrouw een paarstukjes vleesch er op legt, zegt hij ; „maar Pietersen — ongezelligeter — doet uw tafel geen eer — slecht gedresseerd echtgenoot — hè!hè ! hè! pff ! — warm hier — Pff!"

„0, neen !" antwoordt haastig de gastheer — zijn bord opnemend:„Ik houd u gezelschap, maar ben zoo gewend, dat Marie,me bedient— 't Is warm hier, u heeft gelijk — 'k zal 't andere venster ook openzetten." Hij staat even op en als hij weer gaat zitten, staart hij metbenauwden schrik op een tweede portie ossenhaas, worteltjes en snij

-boonen en denkt aan de rijstpudding, die hij na den eendvogel gebruikte.'t Zweet breekt hem aan alle kanten uit, maar hij moet zich goedhouden en — eet.

Mevrouw Pietersen speelt haar rol voortreffelijk ; zij is geheel auxpetits soins ,voor beide heeren en zegt herhaaldelijk: „maar Guus, jevergeet heelemaal je gast in de schenken," of „toe, meneer Arendsen,laat ik eens met u klinken."

Soms ziet Guus haar smeekend aan, als zij doodonschuldig vraagt:„smaakt het je niet, manlief ?" maar zij wil het niet begrijpen en denkt:„een klein beetje straf mag jewel hebben voor je vergeetachtigheid."

De ossenhaas is afgenomen, de borden zijn` verwisseld en Gerritjekomt binnen met een vol-au-vent aux champignons.

Arendsen zet groote oogen op, en als de gastvrouw hem vraagt: „'nstukje vol-au-vent?" zegt hij hijgend: „Onmogelijk, Mevrouw! te copieusossenhaas gebruikt."

Pietersen is met mannenmoed aan de vol-au-vent begonnen en Arendsenproeft er toch even van, blazend als een Noordkaper. 't Diner wordt ge-durende eenige minuten zwijgend voortgezet. Het gelaat van den dikkengast wordt onrustbarend vurig: 't glimt als een tomaatappel en zijnoogjes worden klein en rood. De oude Chambertin is ook overheerlijken 't schijnt alsof de goede man dien krachtigen wijn noodig heeft, omde spijzen naar binnen te doen glijden, want hij drinkt haastig en bijnana iedere bete. De arme Guus heeft reeds in 'tgeniep den trekker vanzijn vest losgemaakt, maar 't helpt niet veel en 't wordt hem benauwdom 't hart, als hij Gerritje opnieuw ziet binnenkomen, ditmaal metlamscoteletten.

Zoodra Arendsen dat ziet komt een trek van afgrijzen over zijn roodgelaat; hij laat den zijden zakdoek, waarmeê hij juist zijn schedel lief-koosde, op zijn bord en zichzelf achterover in zijn stoel vallen, terwijlhij de raadselachtige woorden steunt:

„'t Is waarachtig pront 't zelfde; — kan — niet -- meer."„Watblief? vraagt Mevrouw verschrikt.„Hè ?" zegt Pietersen.„Pff! Water asjeblieft! ben benauwd — kan -- niet meer — geen

stuk meer — weet wat er nog komt — Pff — Lamsvleesch met snij-boontjes — kip met peren — Pff — Zalm — Pff — pudding — dessert— Pff." —

Mevrouw, die hem een glas water heeft ingeschonken, ziet hem zóóverbaasd aan, dat de dikke man, pijnlijk lachend vervolgt:

Page 88: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„GROG AMERICAIN.” 81

„Wil liever alles opbiechten! Pff! dank u — 't wordt al beter. --Had pas gegeten in den Doelen; 't zelfde menu —

„Wa-a-at?" vraagt Guus.„Arme man!" zegt Marie, Arendsen wat Eau de Cologne gevend,

omdat hij er uitziet, of hij dadelijk een beroerte zal krijgen.„Wil eerlijk bekennen — Pff! nog wat water asjeblieft? — Had

schandelijk de afspraak vergeten — kwam hier om excuses te maken..."„Hè ?" roept de gastheer.»Ja! door die Grog-Americain en die champagne van gisterenavond

— 'n beetje laat opgestaan — haarpijn — dof in 't hoofd — glad ver-geten hier geïnviteerd — Pff!"

Mevrouw proest het even uit, maar herstelt zich dadelijk en zegtmedelijdend: „Beste meneer Arendsen, had u dat maar dadelijkgezegd..."

De dikkert ziet zijn gastvrouw min of meer schaapachtig, met uit-puilende oogen aan en antwoordt afgebroken: „U begreep me niet —'k was gegeneerd — wou niet onbeleefd wezen. Eerst na 't diner in't Hotel schoot 't me te binnen."

„Neen! maar die is verduiveld goed," valt Pietersen uit, „en wijhebben..." dan houdt hij plotseling op, door een snellen wenk vanMevrouw, die hem daardoor belet alles te verraden, en met vrouwelijkebehendigheid vult zij aan: „Ja! en wij hebben u nog al zóó geanimeerdom te eten."

„Dat maakte me benauwd — genoeg," steunt de vuurroode vleesch-massa.

Op de trap klinkt plotseling gelach en gejoel; het zijn de kinderendie tehuis komen, met de kindermeid, en vóór Marie zich omkeerenkan, wordt de deur geopend door Paulientje, terwijl over haar schoudersheen Kareltje en de kleine zichtbaar zijn.

Haar oogjes worden groot van verbazing, als zij de aangerechte tafelziet en met kinderlijke vrijmoedigheid, terwijl de anderen haar opstuwen,begint zij: „O! Ma! gaan wij nu alweer é..."

Haar stemmetje wordt gesmoord door de hand, die mama haar eens-klaps op den mond legt, en het troepje voor zich uit op het portaal

drijvende, de deur haastig sluitend, brengt zij ze naar boven, waar veelbeloften worden gewisseld, om zoet naar bed te gaan en morgen watlekkers te krijgen, want als ze weer beneden komen, valt op hun ge-heimhouding niet te rekenen.

Mijnheer Arendsen blijft theedrinken en trekt langzamerhand bij,maar neemt toch vroeg afscheid met veel excuus. Als hij vertrokkenis naar de Doelen, waar hij logeert, zegt Pietersen, die een heel andereman is, dan hij van morgen scheen, op trouwhartigen toon:

„'t Is een lamme dag voor je geweest, Marie, maar je hebt je kraniggehouden."

Marie lacht, terwijl ze hem zijn hartelijken zoen teruggeeft en meteen tikje op zijn schouder antwoordt ze:

„In die Grog-Americain zit een duiveltje. Drink ze maar nooitmeer, vent !"

Page 89: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN JOURNALISTENSTREEK.

't Is 's morgens, tusschen elf en twaalf uur.De heer Blommers 2e Redacteur binnenland, van 't Morgenblad, is

zooever opgestaan en komt in chamberclaok en op pantoffels, langzaamuit de alkoof in de voorkamer die, vroolijk verlicht door de helderschijnende zon, een allerprettigsten indruk maakt. 't Is half Maart ene de grillige maand toont nog haar vroolijkst gelaat.

— Wat is 't hier toch een aangename kamer, denkt hij, terwijl hijvoor 't venster gaat staan en, zich in de reeds vrij krachtige zonnestralenkoesterend, op straat ziet,

— 'n Mooi uitzicht hier op de Heerengracht! Hè, 't zonnetje doetmij goed. Hij rekt zich behagelijk een paar malen uit en gaat eindelijkbij de ronde tafel zitten, om het ontbijt, dat reeds eenigen tijd op hemheeft staan wachten, te gebruiken.

Nauwelijks heeft hij zijn eerste kopje thee ingeschonken en eenkadetje, met een vlugheid, als ware het een telegram, opengesnedenof er wordt aan zijn kamerdeur geklopt.

— Binnen!Juffrouw Albers, de eerzame matrone, die, gemeubileerde kamers

verhurend, door 't leven sukkelt, treedt binnen.— Morgen meneer, wèl gerust?— Dank je juffrouw, 't schikt vrij wel, — u komt zeker 't week-

boekje brengen?— Dat juistement niet, meneer Blommers, — hm! hm!... De wed.

Albers hoest en kucht een paar malen verlegen, strijkt haar zwartmerinos boezelaar herhaaldelijk glad, ziet haar commensaal iet of watschuchter van ter zijde aan en zegt eindelijk: — 'k wou u eigenlijkereis over iets gesproken hebben.

— Zóó juffrouw, komaan! dan treft u het — ik ben thuis op 'toogenblik.

Grinnikend antwoordt de juffrouw: — U is toch altijd even komie-kig; ja! ja! die heeren krantenschrijvers hebben altijd zoo iets overzich. Ik kwam eigenlijk, weet u? — ik zou.... ik wou u zeg

-gen dat, — 't spijt me warenspel dat ik 't zeggen moet, maar u be-

Page 90: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN JOURNALISTENSTREEK 83

grijpt, een mensch moet op zijn eigen voordeel bedacht zijn en alsverstandig man, zal u kunnen denken dat ... Een verschrikkelijkvermoeden rijst in Blommers ziel: — ze wil mijn kamerhuur opslaan.Hij monstert de juffrouw met een blik en denkt: — Hebzuchtigematrone, hoeveel dan? maar hij antwoordt zeer zoetsappig:

— Natuurlijk juffrouw; maar 't komt mij toch voor dat ik....Verder komt hij niet, want plotseling overstelpt hem juffrouw Albers'

welsprekendheid, als zij vervolgt:— U woont nu circa 4 jaar hier en tot mijn genoegen, dat moet ik

eerlijk zeggen; 'k, heb zie dat niet — zij brengt den nagel van haarrechterduim even aan den mond — op u aan te merken. Dat u somserg laat thuis komt, nou dat is tot daaraantoe, dat is de nachtdienst,dat brengt uw vak mee en u is altijd bekwaam in huis gekomen, daardus niet van, maar....

— Groote hemel! denkt Blommers, 't is erger dan ik dacht; ze zalmij de huur opzeggen, en daarom valt hij haar in de rede met devraag: — Wil je mij soms laten verhuizen?

— Guns nog toe meneer, ik zou er waarentig niet aan denken wan-neer u me zelf niet op die gedachte had gebracht.

— Ik, juffrouw? Blommers oogen worden grooter.— Ja, meneer! zeker, u schreef verleden week zoo'n mooi stuk in

de krant over de aanstaande tentoonstelling en de woningnood die erdan heerschen zal, dat ik dacht....

— Wat dacht je?— Ik las zoo van die hotels, weet u! Dat hier in de stad eigenlijk

veel te weinig kamers en bedden zijn en zóóveel vreemdelingen komen,en dat er apperentie op is, dat ze op straat zullen moeten bivakkeerenen daarom....

Blommers huivert, hij begrijpt reeds allies.— En daarom, vervolgt de matrone, dacht ik: deze kamer is zoo riant

gelegen, ik heb ze verleden najaar pas laten schilderen en behangen....— Daar heb ik den last van gehad, denkt Blommers.— Ik geloof dat ik goed gedaan heb, haar aan 't Vreemdelingen-

Bureau als disponibel op te geven; er is op die manier nog wel eenseen extraatje te verdienen .

— Gisteren zijn er, toen u uit was, een paar heeren geweest zoo'nsoortement makelaars, die hebben me dadelijk getaxeerd op le klasse,f 9 per dag met ontbijt. En daarom, begrijpt u zou ik u wel beleefdwillen verzoeken met Mei te verhuizen. Ik ben een weduwvrouw endus....

Blommers verslikt zich aan zijn kopje thee en roept eensklapsq— Harpagon in vrouwenkleeren!— Wat blieft a?— Geen woord meer, juffrouw! of.....— Heere mensch! maak u niet boos meneer, u hebt nog redelijk

een maand tijd om naar een andere kamer uit te zien, ik waarschuwu fatsoenlijk vooruit en....

— 'k Was hier zoo naar mijn genoegen! klaagt $lommers plotselingweemoedig gestemd.

Page 91: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

84 EEN JOURNALISTENSTREEK.

— Dat wil 'k waarlijk wel geldoven; 't is ook maar geen lieve ka-mer, kijk me zoo'n riant uitzicht eens aan, en wat een gemakken.Bijvoorbeeld, hier die hangkast -- de juffrouw opent de deur er van— en dan zoo'n kostelijk buffet.

Blommers ±iet haar, verwondert over die brutaliteit, in 't gelaatmaar zwijgt. — Nooit last van rook, lekkasie of anderszins en zindelijk!— nou dat weet u zelf 't best.

— Hou op juffrouw!— De makelaar zei gisteren dadelijk: die kamer is eerste klas, je

kunt er op rekenen juffrouw, dat ze direct bezet wordt. Ik was ergin mijn schik. Och! als 'k zoo nadenk moet 'k zeggen. 't kan toch alraar in de wereld loopen. Dat ik nu juist door uw geschrijf op 't ideemoest komen; 't is toch casuweel — en terwijl de juffrouw dit zegt,schudt ze het hoofd heen en weer en glimlacht vergenoegd. — Ik magu nog wel bedanken, dat u er mij op hebt attent gemaakt.

— 0 fatum! o fatum! roept Blommers eensklaps záó luid, dat juf-frouw Albers een paar pas terug gaat en eenigszins haperend zegt:— Nou meneer, dat's dus afgesproken, met Mei verhuist u. — 't Spijtmij waarentig maar u begrijpt....

— Ik begrijp alles, lage ziel! barst de ongelukkige huurdereensklap;uit en met 't beboterde mes in de hand opstaande en op de , juffrouwtoegaande, vervolgt hij: — Heb zk daarvoor vier jaar lang je onver-kwikkelijke physionomie geduld en je oudbakken kadetjes helpen opeten!

— Wat zeit u daar? — oudbakken! antwoordt de verontwaardigdehospita. Ik zal hier op deze plaats dood blijven staan als...

— Dat gave de hemel! maar zoo barmhartig is hij niet. Ruk uitjuffrouw, of je brengt me tot het uiterste. Nogmaals doet Blommerseen pas vooruit en de matrone verdwijnt als met een tooverslag.

In de gang staande denkt ze: — Hij is toch niet zoo net en fatsoen-lijk als ik dacht; 't is een geweldenaar; 'k ben eigenlijk blij, dat ikhem met Mei kwijt raak. Negen gulden per dag, 't is een kapitaal!

Handenwrijvend daalt zij de trappen af en gaat in haar keuken nogeens narekenen hoeveel de tentoonstelling haar well op kan brengen,wanneer ze behalve meneer Blommers' kamer, ook de twee kleinerebovenkamers, die ze zelve bewoont, ter beschikking van het Vreem-delingen-Bureau stelt. — Ik kan wel een paar maanden in de keukenhuizen, zegt ze in zich zelve. 't Is wel wat vochtig, maar in de zomerkan 't best.

Een paar dagen later begon de heer Blommers reeds uit te ziennaar een geschikt verblijf, waar hij, na Mei, zijn vermoeid journalisten-hoofd zou kunnen ter ruste leggen.

't ' Werd hem hoe langer hoe duidelijker, dat nog nooit een zijnerartikelen zóóveel uitwerking op het publiek had gehad, want iedereendie kamers disponibel had, of tegen Mei dacht te hebben, aasde opden toevloed van vreemdelingen, die men tegen de zomermaanden ver-wachtte.

't Sprak vanzelf, dat hij er de man niet naar was om in de Gouds-bloemstraat of Tuindwarsstraat te gaan wonen, of wel in de Jonker-

of Ridderstraat een asyl te zoeken, en toch de gedachte bevestigde

Page 92: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN JOURNALISTENSTREEK. 85

zich bij hem meer en meer, dat hij ten slotte er toe zou moeten komen,wilde hij ten minste na Mei niet in de open lucht verblijf houden. Overalwaar hij vermoeden kon dat kamers te huur waren, klopte hij aan, overalwerd hem opengedaan, maar ook overal kreeg hij hetzelfde antwoord:met Mei? — neen meneer, daar treden we niet in, u,begrijpt, met hetoog op de aanstaande tentoonstelling hebben we onze kamers ter be-schikking gesteld van... Gewoonlijk liet Blommers de menschen bieteens uitspreken, want de naam Vreemdelingen-Bureau begon hij te hatenmet al den haat, dien zijn, anders zoo vredelievend, journalistenhart konvoeden. Een paar maal reeds was hij in een hotel gegaan en had getrachtden eigenaar voor een kamer te verschalken, maar ontzetting greephem aan bij 't hooren van den prijs, dien men voor een eenvoudigekamer met alkoof vorderde. Alles zou nog wel te schikken zijn, dachthij, wanneer het Morgenblad ook naar rato de salarissen, gedurendeden tentoonstellingstijd, verhoogde, maar daar was geen sprake van.Integendeel, de werkzaamheden zouden zeker toenemen en daardoor,indirect, de salarissen lager worden.

Hij begon de stad in alle richtingen te doorkruisen.Zag hij hier of daar een bordje staan met 't opschrift: K a m e r s

t e h u u r, dan kon hij ook zeker zijn, dat ze bij nader onderzoek slechtstot ultimo April te krijgen waren.

Zag hij een huis, dat verbouwd werd en vroeg hij: — wat wordt ervan dit perceel? — tien tegen een durfde hij wedden, dat 't antwoordwas: „een hotel meneer! Met het oog op de a. s. tentoonstelling, meentde eigenaar dat...." 0! dat ellendige met het oog op de a. s. tentoon-stelling, 't vervolgde hem als de nachtmerrie; het maakte hem halfkrankzinnig. Soms echter moest hij, niettegenstaande zijn boosheid,lachen als hij van de gouden bergen hoorde, die de menschen zich van't kamers verhuren voorstelden.

Het zal een opkomst voor de stad zijn, zei hem o. a. de eigenaarvan een verbrand perceel, die bezig was het puin en de afbraak tedoen wegruimen. — Denk eens aan, meneer, 'k heb mijn terrein voordrie maanden verhuurd aan iemand, ' die er tenten op laat slaan, voormenschen, die een goedkoop logies willen hebben.

— Ik ga mijn huis uit, hoorde hij van een ander, — 'k verhuur hetgemeubileerd voor een enormen prijs, aan den een of anderen rijkenEngelschman of Amerikaan, gedurende de tentoonstellingsmaanden.

Hij lachte om die utopiën, de goede Blommers, maar inwendig kooktehij toch en zon op wraak.

— 't Is bespottelijk, neen ergerlijk! riep hij herhaald, — de menschenlijken hier wel dol; misschien brengt die tentoonstelling hen nog op hetdenkbeeld om in 't vervolg niet meer te schrijven: Al) Domini, zus ofzooveel: maar, 't Jaar I na de tentoonstelling. En ik ezel der ezelen,heb nog een handje, neen, veel handjes geholpen om die kamerver-huurders totaal gek te maken. 0, onzalig uur, waarin ik dat artikelschreef! — Had juffrouw Albers het ten minste maar niet gelezen;kon ik haar maar aan 't verstand brengen, dat 't niets meer dan eenkrantenartikel was en dat... halt 1 ik ben er. Een straal van licht brakeensklaps door 't donkere wolkenfloers zijner gedachten. Hij .ijlde naar

Page 93: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

86 EEN JOURNALISTENSTREEK.

zijn bureau, nam een pen en begon te schrijven. 't Was een feuilletonvoor het Morgenblad.

DE TENTOONSTELLING.

EEN BLIK IN DE TOEKOMST,

DOOR FANTASIO.

De wereldtentoonstelling was geopend.Uit alle oorden der wereld stroomden reizigers naar Nederland.

Amsterdam was plotseling een wereldstad geworden. Amerikanen, Indiërs,Chineezen, Japanners en Eskimo's, Turken, Afrikanen en Australiërskwamen, op de vleugelen van den stoom, aangevlogen.

Als een heir van sprinkhanen verspreidden zich plotseling al dievreemdelingen over Amsterdam; aan alle stations verdrongen zich deaankomende passagiers. Herhaaldelijk, reedt waren op de perrons menschenin 't gedrang bezweken en nog immer voerden extra treinen nieuweduizendtallen aan.

De aapjes reden totdat de paarden er bij neervielen; de Rijtuigmaat-schappijen hadden het getal hunner véhikels verzesdubbeld en de Tramsreden treinsgewijze.

De particuliere stalhouders hadden alles wat wielen had, tot hetvervoer van passagiers ingericht. Oude half vermolmde toesleden warenuit de hoeken gehaald en werden door magere knollen over de keiengezeuld, maar menigeen dankte den Hemel nog voor zulk een vervoer-middel.

Enkele stalhouders bezigden waarlooze lijkkoetsen, die zij, om haar't sombere uiterlijk eenigermate te ontnemen, met wimpels, groen envlaggen hadden versierd en met banken voorzien, als omnibussen vanen naar de stations. -

In de grachten stoomden onophoudelijk havenbootjes heen en weeren tal van sleepbooten, die steunend en hijgend met passagiers bemandeschuiten, achter zich sleepten, deden aan reusachtige waterslangendenken. Een geregelde bagagedienst, tusschen de stations en de hotels,was door de dienstverrichting georganiseerd, en onafzienbare rijenkarren en kruiwagens, beladen met koffers, kisten en hoedendoozen,ratelden onafgebroken door de hoofdstraten der stad.

De hotels waren tot berstens toe gevuld; geen biljart was er in destad te vinden, dat niet beslapen werd en in de cafés werden 's nachtshangmatten aangebracht.

En immer hooger steeg de woningsnood !Alle beschikbare kamers in de stad waren tot fabelachtige prijzen

verhuurd en voor den ingang van een der hoofdkerken kon men, avondaan avond, honderden menschen queue zien maken, om een nacht-verblijf te vermeesteren.

Men sliep wel niet gemakkelijk in de houten banken der dignitarissenof ouderlingen, men knikkebolde onaangenaam op de stoelen in doophekof ruim, máár men was onder dak en dat zei reeds veel in den tentoon

-stellingstijd. De kerkmeesters hadden lang geaarzeld eer ze hun toe-

Page 94: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN JOURNALISTENSTREEK 87

stemming gaven om menschen van allerlei geloof en gezindte in eenGods-huis , nachtverblijf te geven, maar hun gemoedsbezwaren kondenhet niet uithouden tegen de argumenten van een hunner, een bijzonderliberaal en geleerd man, die bewees, dat 't niets ongewoons was, datin een kerk geslapen werd en dat de kleine vergoeding, die men voorhet nachtverblijf betaalde, financieele voordeelen opleverde, die totChristelijke doeleinden konden gebezigd worden.

Een vernuftige schuitenvoerder was op 't lucratieve denkbeeld ge-komen een vloot van zolderschuiten in de Keizersgracht te varen, ze

met geteerd zeildoek te overdekken en onder die beschutting aaniedereen, die zich aanmeldde, matrassen te verhuren à f 2.50 per stuk,alléén uitzonderend lieden in kennelijken staat en dames zonder geleide.

Extra nachttreinen reden onophoudelijk op alle spoorlijnen heen enweer, om de stad te proviandeeren. De broodfabrieken werkten dag ennacht met dubbel personeel; de slachters konden zich de weelde van't naar bed gaan niet meer veroorloven en de bierbrouwerijen moestenno 1 e n sv o 1 ens het watergehalte van haar brouwsels vermeerderen.Wijnkoopers en distillateurs 'hadden reeds tot allerlei surrogaten huntoevlucht genomen en de roomboterfabrieken leverden slag aan demelkinrichtingen en de melkslijters, om de melk, die, bij een ongewoonlaag peil, door de buitenboeren buitengewoon hoog werd verkocht,meester te worden.

De paardenslachters aasden op de dood gereden vigilante- en aapjes-paarden en de restaurateurs vochten er om wie 't eerst er van zouworden bediend.

't Was reeds een paar maal voorgekomen, dat 's morgens in devroegte, bakkers- en komenijswinkels waren opengebroken en geplunderddoor hongerige benden en daarom waren ter beveiliging van het bijzondereigendom der ingezetenen, bij iederen bakker of handelaar in comes-tibles, schutters ingekwartierd, die, met heldenmoed en geladen geweer,dood en verderf dreigden aan een ieder, die 't wagen dorst de maat

-schappelijke orde willekeurig te verstoren.Voor de grootste broodfabrieken waren stukken geschut geplant en

hielden artilleristen dag en nacht een wakend oog, terwijl bij de voor-naamste vleeschhouwers een sterke politiemacht de rust bewaarde.

De eerste koffiehuizen werden door detachementen infanterie be-waakt en herhaaldeklijk moesten voor Mille Colonnes en Krasnapoiskydoor de cavalerie charges worden gemaakt, om den geweldigen aan

-dringenden hongerige-menschenstroom in bedwang te houden.De schouwburgen gaven drie voorstellingen per dag, 's morgens,

's middags en 's avonds, en toch hunkerden nog steeds duizendennaar kunstgenot. 't Panopticum was dag en nacht geopend en inNatura Artis Magistra kon men niet anders dan voetje voor voetjeloopen door de menigte, die den geheelen tuin met verwoesting dreigde.

Nu en dan vielen in de restaurants kellners en Jannen van uitput-ting neêr, om nooit weer op te staan, en hier en daar zag men inschaftkelders de fijnste, chicste lieden elkander gebakken schol, lever-beuling in 't zuur, scharren en kommen koffie betwisten.

En nog immer stroomden de vreemdelingen de Amstelstad binnen.

Page 95: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

88 EEN JOURNALISTENSTREEK.

Ook juffrouw Albers, de eerzame weduwe, die 't geluk heeft opde Heerengracht een toehuisje te bewonen, deelt in de algemeenewelvaart. Zij heeft drie kamers verhuurd, één groote en tweekleinere.

De grootere kamer is ingenomen door een Engelschman, Mr. Geo.Browning, de gelukkige uitvinder van de Zelfwerkende-Electrische-Puddingvarm, een apparaat dat 2000 cabinetpuddingen per dag kanafleveren. De groote machine heeft hij op de tentoonstelling geëxpo-seerd, een kleinere op zijn kamer laten brengen.

't Schijnt een royaal man, die Mr. Browning, want hij heeft dadelijkgezegd:

— Allright, I'll take the room; f 12 a day with breakfast, quitewell!

De juffrouw wrijft zich in de handen en denkt: dat is een buiten-kansje; ze verhuurt daarom de ééne kleinere kamer voor slechts f 9p. dag aan Monsieur Contesine, een virtuoos, die gedurende den Expo-sitietijd concerten komt geven. Men moet voor deer kunst iets overhebben!

De tweede kleine bovenkamer is ingenomen door Iwanoff Preszyns-kow, een Russisch werktuigkundige, die een gloednieuw schietwerk-tuig heeft uitgevonden.

— Negen-en-twintig gulden per dag, zegt juffrouw Albers, op innigtevreden toon, tot had zuster Chrisje, die zoolang de tentoonstellingduurt, haar helpster is. — 't Is prachtig, Chrisje! daar kan ik watvan overhouden; ik ben nu heel wat beter af, dan toen MeneerBlommers nog bij me woonde. 't Is waar, ik heb de twee bovenkamersnieuw moeten laten behangen en er kleeden laten leggen, maar dátheb ik er gauw genoeg uitgehaald.

— Ja Betje, dat geloof ik ook, vooral als de weekboekjes er bijkomen en ze wat verteeren.

't Schijnen alle drie bedaarde menschen te zijn, 'k heb ze haastnog niet weer gezien, sinds ze eergisteren zijn gekomen.

-- Die schijnen den geheelen dag uit te blijven, Bet!— Ze zullen op de tentoonstelling zijn, dat 's natuurlijk, Hè! wordt

daar niet gescheld, Chrisje?Betje staat op, om te gaan zien wie er is en komt terug met een

verbaasd gezicht en de woorden:— Daar is een kruier met een mand eieren, twee vaatjes krenten,

een kist oranjesnippers, een doos sucade en twee zakken meel.— Die is hier niet terecht!— Dat heb ik ook al gezegd.De kruier houdt tegen juffrouw Albers stijf en strak staande dat

hij wél terecht is en toont een adres : Mr. Geo. Browning, inventor.-- Groote hemel! moet die heele rommel hier zijn?— Jawel juffrouw! 'k moet alles dadelijk op meneer's kamer

brengen.— Hier?

Page 96: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN JOURNALISTENSTREEK. 89

— Om u te dienen.— Maar man, 't is niet mogelijk!Terwijl de juffrouw nog aan 't woordenwisselen is, komt Mr. Browning

thuis en brengt haar, in bijzonder gebroken Hollandsch, slecht Duitschen goed Engelsch door elkaar, aan 't verstand, dat hij al die arti-kelen noodig heeft, om op zijn kamer eenige proeven te nemen met zijnGepatenteerden Electrischen Puddingvorm voor huishoudelijk gebruik.

— In Godsnaam! breng 't dan maar naar boven, man!De vaatjes krenten beschadigen op gruwelijke wijze de trapleuning

en de manden krabben langs de gewitte muren; de zakken meelmaken portaal en trappen stoffig wit en als de kruier ze eindelijk,blij dat hij boven is, van zijn schouder op het tapijt in de kamer neer-smijt, vliegt een witte wolk door 't vertrek en is in één oogwenkalles bestoven.

— Groote genadigheid! dat zal me een boeltje geven zegt juffrouwAlbers, als ze ziet hoe Mr. Browning zijn jas uittrekt en de doosmet sucade op haar mahoniehouten tafel zet.

— Dat geeft krassen, zegt ze op den mand wijzend, tot denEngelschman.

— Never mind! de uitvinder neemt een vaatje krenten en zet 'top de canapé.

— Pas op, 't beschadigt zoo erg, weet uwé?— Never mind!— En mijn kostelijk tapijt! dat meel gaat er nooit weer uit, en

dan die kleverige krenten.— Oh! Doesn't matter! — I want a couple of pails.— Wat zegt uwé ?— Pails!De juffrouw schudt haar hoofd; Mr. Browning gaat doodbedaard

naar zijn koffer, haalt er een dictionnaire uit, zoekt een poos enzegt laconisch': emmers two! hij steekt twee vingers op.

— Waarvoor?— Wherefor? well to prepare the — hij zoekt weer in de diction-

naire — beslag, en met de hand maakt hij de beweging van iemand,die pannekoeken-deeg in een pot beslaat.

Maar meneer! ik wil hier geen koekbakkerij hebben, verstaat u?U ruwineert mijn heele kamer met dien morsboel, zegt de juffrouwvrij heftig, als ze ziet hoe haar huurder het vaatje krenten openslaaten een gedeelte van den inhoud op de kleine, gladde theetafel, dievoor 't raam staat, uitstort om er met aandacht in rond te voelenof er ook steentjes in zijn. — Die tafel bederft totaal, meneer!

— Never mind! want the... emmers, make haste please.— Wat wil hij toch met dat never mijnd, hij gaat zijn gang maar

en stoort zich aan niets; dat 's een akelige vent! En 't miserabelsteis nog dat ik hem niets aan zijn verstand kan brengen. Chrisje kanhem misschien beter verstaan, pruttelt juffr. Albers, als ze naar bene-den gaat, om de verlangde emmers te halen en met haar zuster teberaadslagen hoe zij 't best haar kamer voor algeheelen ondergangbehoeden kan.

Page 97: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

90 EEN JOURNALISTENSTREEK.

Intusschen pakt Mr. Browning zijn electrische apparaten uit enmaakt aanstalten, om binnen eenige minuten zijn eerste cabinetspud-ding af te leveren.

In een oogwenk is de kamer in een laboratorium herschapen, enals eindelijk juffrouw Albers met haar zuster en de emmers bovenkomt, ziet ze tot haar verwondering, dat Mr. Browning in zijn over-hemd staat, de dekens van 't bed geworpen heeft en op 't beddelakende sucade sorteert.

— I want a hatchet mistress, zegt hij, als zij binnenkomen.— Wat zeit uwé?Browning maakt met de hand de beweging van snijden en hakken

en wijst op de sucade met de woorden: — to mince the candiedmelons.

De twee vrouwen zien elkander verwonderd aan en vrij onvrien-delijk vraagt de wed. Albers, op 't bed wijzend: — Op 't beddelaken ?dat gaat niet. No! no! meneer! Ze schudt heftig haar hoofd.

— Never mind, I'll cut it on the table.— Op mijn mahoniehouten tafel. Ik zou je danken, ik zou u wel

beleefd willen verzoeken om die ijzeren dingen er af te zetten, vervolgtze en raakt onnadenkend een toestel aan, dat in vorm veel overeen-komst heeft met een groot petroleumkooktoestel.

Met een schreeuw springt juffrouw Albers plotseling op, — 0 Heere!Chrisje, dat 's een electriek, gilt ze, aan alle ledematen bevend op eenstoel neervallend, terwijl de Engelschman doodkalm opmerkt:

— Take care Mistress, for the electric apparatus could kill you.

Ruim acht dagen reeds ergerde de eerzame weduwe zich over harerhuurder, die onophoudelijk proeven nam en op de meest onbarmhartigewijze haar nette kamer mishandelde. Tot walgens toe had zij met haarzuster cabinetspudding gegeten. 's Morgens, 's middags, en 's avondspudding, want Mr. Browning verzuimde niet van ieder baksel eenproefje aan de dames te vereeren, en of ze ook pruttelden tegen diemildheid, de Engelschman bleef onverstoorbaar en bracht puddingennaar beneden.

Dat Mr. Browning een gemakkelijke huurder was kon zij niet be-paald beweren, want prompt om vier uur 's morgens stond hij op, wasin vijf minuten aangekleed en schelde, for his tea, of zei lakonisch:— I should like e beefsteak. Soms wisselde hij 't af met ham andeggs of a chop.

— Dat's effetief niet uit te houden, zei juffr. Albers herhaaldelijktot haar zuster, — 'k heb geen nachtrust meer en waar haal ik's morgens zoo vroeg vandaan, wat hij eten wil. Gisterenmorgen omhalf vijf wou hij absoluut lamscoteletten hebben; 'k wou dat ik hemmet schik kwijt was, 'k ben dood op.

't Zou evenwel nog erger worden. Monsieur Contesini, die tot dus-verre zeer bescheiden en rustig op zijn kamer had geleefd en alleen's morgens tegen twaalf uur chocolaad en beschuitjes verlangde of's avonds voor 't naar bed gaan, beleefd om een bouillon á •l'oeuf vroeg,werd onrustig. Op een nacht wekte de Engelsman zijn hospita en zei

Page 98: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN JOURNALISTENSTREEK. 91

in 't Hollandsch dat hij zich had weten eigen te maken: — You bovenplease ?

— Ik meneer? Groote goedheid! 't is half twee.— Never mind, I can not slapen for the noise boven, of the Frenchman.Nolens-volens moest juffrouw Albers zich komen overtuigen, dat de

Fransche musicus, met dreunende stappen in zijn kamer op en neerliep, verschillende melodiën zong, nu en dan even stilhoudend en dadelijkdaarop zijn eentonige wandeling te hervatten:

— Do you hear it?— Jawel meneer, hij kuiert in de kamer heen en weer.— Yes he is kuiering! very troublesome. You must tell him, op-

houden.Bescheiden klopte de matrone aan de deur van Mr. Contesini, om

hem beleefd te verzoeken zijn nachtelijke wandelingen te staken, maarze kreeg geen antwoord. Eindelijk na herhaalde vergeefsche pogingenom zich verstaanbaar te maken, opende zij de deur. De virtuoos tradplotseling op haar toe en vroeg op zeer ontevreden toon;

— Que voulez vous Madame?— Vous aller au lit monsieur, pas promener. Juffrouw Albers had

in haar jongen tijd een mondje vol Fransch geleerd, dat haar nu goedte pas kwam. — Taisez vous, je compose, allez dormir, vieille carcasse,antwoordde de componist erg onbeleefd en wierp haar de deur voorden neus dicht.

De beide oude juffrouwen kwamen hoe langer hoe meer tot de over-tuiging, dat het niet alles was om met zulke vreemde snaken vrede tehouden en het hun naar den zin te maken.

Reeds verschillende malen waren zij, midden in den nacht, als be-middelaarsters opgetreden tusschen Mr. Browning en Monsieur Contesini,die niet verkoos zijn nachtwandelingen te staken dan na herhaaldeaanmaningen valk zijn hospita en 't geweldig protest van den Engelschman.

— 't Is bepaald een zegen, dat de Russische instrumentmaker eenpaar ppr dagen op reis is om zijn bagage te halen, zei de goedejuffrouw Albers, na een doorwaakten nacht tot haar zuster, die slaperigin de keuken zat te knikkebollen. — Wie weet wat hij ons gedaanhad, die Russen zijn zoo driftig.

— Och God! 't wordt nog moord en doodslag hier in huis als hijweerom komt en die Franschman niet slapen wil.

Gedurende een paar dagen was 't rustig; de Engelschman fabribeerdekalm zijn puddingen en Mr. Contesini zat doodbedaard aan tafel muziekte schrijven.

Die kalmte evenwel was de voorbode van een storm, want op zekerendag werd er aan 't adres van Mr. Contesini een geweldig groote, zon-derling gevormde kist bezorgd.

Met ontzaglijke moeite sleepte een kruier het gevaarte naar boven,en iederen keer als de kist een stuk kalk van den muur afstootte ofeen splinter van de trap brak, riep Mr. Centesini, die boven in zijndeur stond:

— Tout doucement! tout doucement! Ne heurtez pas trop fort moninstrument.

Page 99: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

92 EEN JOURNALISTENSTREEK.

Nieuwsgierig en verwonderd staarden de juffrouwen de wonderlijkekist aan en verdiepten zich in allerlei gissingen, wat ze wel bevattenmocht.

Spoediger dan zij dachten zou hun verlangen bevredigd worden, wantdienzeifden nacht nog, ongeveer tegen half twee, werden zij uit haareersten slaap opgeschrikt, door een zonderling geluid, dat haar doormerg en been ging. 't Was een grommen en brommen, soms eenbrullen, als van een wild dier, dan weer een snerpend gillen, dat aller-akeligst klonk in 't holle van den nacht.

Het is een natuurkundige waarheid dat vensterruiten onder zekerevoorwaarden van spanning in trilling komen, rinkelen en meewarigsteunen, terwijl dezelfde voorwaarden kopjes en glazen, die in de kamerzijn, doen opspringen, sidderen en beven, zoodat ze een onrustig ge-luid in 'tleven roepen.

— Groote goedheid, wat is dat Chrisje? — klinkt verschrikt Betjesstem uit de bedstede-- weet het niet, Betje!Juffrouw Albers verbleekt onder haar nachtmuts, als een kolossale

luchttrilling in den vorm van de lage E uit een contrabas, haar oorbereikt.

Plotseling verschijnt de Engelschman boven aan de trap en roept:— Joeffrouw, the Frenchman is gek! You bovenkomen, dadelijk,immediately!

Bevend van ontsteltenis ijlt de ongelukkige kamerverhuurster detrap op naar Contesini's kamer. Ze tikt aan, maar een akelig brommenis 't eenig antwoord. Ze opent de deur en ziet Mr. Contesini, die metechte virtuositeit zijn bas bespeelt. Nu eens liefkoost en aait hij hetkolossale instrument, dat daarbij tonen uitstoot als een verliefde katerin Maart, dan weér haalt hij met den strijkstok over de snaren zoodatde bas een geluid maakt, als een Nijlpaard dat behagelijk snorkt.

Contesini fantaseert!Hij merkt niet dat er iemand binnenkomt. — Monsieur vous étre

fou? vraagt juffrouw Albers.— Je fais mes ótudes pour mon premier concert. Een streek over

de dikste bassnaar doet het huis in zijn grondvesten sidderen.— Mais monsieur, zoo midden in den nacht, muziek pas permis,

savez vous?— Quoi done, pas permis? isse mijn kamer, ikke doen als ikke wil!— Maar meneer! de buren.... die bas!...— Isse mon instrument, ikke speel quand je veux.Een menigte zestienden, een passage uit de symphonic pastorale, het

onweér voorstellende, brengen den Engelschman tot wanhoop, die plot-seling in nachtgewaad de trap opstormt en met Mr. Contesini eenpolyglottische woordenwisseling gaat houden, die, onder andere on stan-digheden, zeker allervermakelijkst zou zijn geweest.

De woordenwisseling wordt heviger en heviger; de Franschman zoektonder zijn papieren naar zijn naamkaartje en 'Mr. Browning zet zichin postuur om te boksen.

Vóór dat de twee nationaliteiten echter slaags raken, doet een ge-

Page 100: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN JOURNALISTENSTREEK. 93

weldige slag, een ontploffing in de kamer onder hen, zich hooren enmet den uitroep:

— Oh! dear me, that's the reservoir! snelt de Engelschman, zijnhaat tegen den bassist plotseling vergetend, de trap af, gevolgd doorjuffrouw Albers, die doodelijk verschrikt met hem naar binnen gaat.

't Is stikdonker en doodstil in zijn kamer, alleen de overspringendeblauwachtige electrische vonk van de puddingmachine gaat onverstoorden knetterend haar weg. Regelmatig, zachtjes, tikt de stroomverbreker.

Een kleverige massa regent van de zoldering af op juffrouw Albershanden en gelaat; nu en dan voelt ze dat stukjes van een harderezelfstandigheid haar nachtmuts treffen.

't Ruikt onheilspellend zoetachtig, min of meer wee, in het vertrek,en als de juffrouw een pas voorwaarts doet, glijdt ze uit, in een onbe-schrijfelijke, weeke, papperige zelfstandigheid. Eindelijk na herhaaldemislukte pogingen heeft Mr. Browning de uitgedoofde petroleumlampweer aangestoken.

Ontzetting grijpt de zindelijke huisvrouw aan als ze tot de ontdekkingkomt, dat het groote beslagreservoir der puddingmachine gesprongen is.

Krenten, sucade, eierschuim, beslag en snippers zijn met onbegrijpelijkekracht door de kamer geslingerd. Overal heeft de kleverige massa zichin- en tusschen gedrongen; langs 't behangsel, van de zoldering en destaatsie-gordijnen zakken, langzaam en treurig, stukken sucade enkrenten af, terwijl de snippers zich als wormen in de bleekgele zelf-standigheid kronkelen. Mr. Browning staat versteend en juffrouw Alberszucht: — 0! Heere! Heere! wat een smeerboel.

Daar klinkt eensklaps boven hun hoofd, als een saterlach een wildemelodie. 't Is een Hongaarsche Czardas, voor contrebas gearrangeerd.De flageolettonen, duizelingwekkend snel elkander opvolgend, door Mr.Contesini met onnavolgbare vaardigheid aan het reusachtig instrumentontlokt, doen elke zenuw der hoorders pijnlijk trillen en de zware grond

-tonen brengen hen tot wanhoop.De Engelschman is woedend; hij wil zich wreken, maar hoe eens-

klaps krijgt hij een idée, echt Engelsch; hij grijpt de groote ijzerenplaat waarop zijn toestel rust, trekt ze met inspanning van alle kracht,onder de puddingmachine uit, en begint haar, ze aan 't einde stevigvasthoudend, met kracht heen en weer te schudden. Nimmer hoordemen op 't tooneel natuurlijker den donder nabootsen, dan op dat oogen-blik in juffr. Albers' vreedzame woning.

't Geluid is onbeschrijfelijk, de vensterruiten trillen tot berstens toe;alles in de kamer rinkelt. En boven klinkt de Czardas steeds in wildertempo; razend, gillend, snorrend en steunend vereenigen zich de bas-noten met den donder van Mr. Browning's kachelplaat.

En bij al dat helsche leven, vervolgt 't afdruipend beslag langzaamzijn treurigen loop.

Meer dood dan levend verlaat juffrouw Albers het vertrek en zemeent te bezwijken, als plotseling de huisschel, krampachtig bewogen,haar metalen tong in het helsche duo mengt.

Eenige buren staan voor de deur en teekenen heftig protest aantegen 't afschuwelijke concert, dat hen uit den slaap houdt. Gelukkig

Page 101: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

94 EEN JOURNALISTENSTREEK.

vluchten ze, bij het zien van juffrouw Albers in nachtgewaad; zij 'tuit kieschheid of uit den aard der verschijning zelve, genoeg, ze gaanheen. Beneden in de keuken ligt Chrisje in onmacht; ze heeft 't op dezenuwen en slaat, met armen en beenen, als ze weer bijkomt.

En altijd wilder klinkt de Czardas, altijd harder dondert de plaat.Eindelijk geeft de bas het op. Nog een ratelslag van den Engelschman,

alsof 't onweer ergens in was geslagen, en 't wordt stil, — de stiltedes doods..

Mr. Browning valt uitgeput te midden van embryonische puddingenneer en Mr. Contesini zet zich aan tafel om een nieuwe fantasie voorcontrebas te schrijven; een Czardas met dondereffect voor de E-snaar;arpeggio's in A-mineur.

— C'est magnifique, mompelt bij, cet Anglais mélomane vaut sonpoids en or!....

Nog was de lijdensbeker van de wed. Albers niet tot den boorde toegevuld, want, toen een paar dagen later de Russische instrumentmakerterugkwam, had ze geen rust of duur meer. Hij bracht een kistjemede, dat hij met de uiterste zorgvuldigheid zelf de trappen opdroeg,behoedzaam neerzette bij 't raam en der juffrouw aanwees met dewoorden, in gebroken Duitsch gezegd: — Serr gefáhrlick, nikt anrühren,dynamiet.

Doodsbleek was de juffrouw beneden gekomen en had met haperendestem, fluisterend aan haar zuster vertelt: — dat die Rus een ondier,en nihilist was.

Geen oog konden ze meer luiken, die arme vrouwen, sedert zij wistenwat haar boven het hoofd hing. In gedachten zag juffrouw Albers reedshaar dak openbarsten, — zij meende de vreeselijke ontploffing van hetdynamiet al te hoorent ze voelde als 't ware reeds haar lichaam vaneenrijten en voor haar geest verscheen plotseling het beeld van de politie,die den nihilist kwam arresteeren.

De politie in haar eerzaam huis; die gedachte alléén reeds maaktehaar half krankzinning. Chrisje viel van het eene zenuwtoeval in 'tandere, en de buren, die van het kistje dynamiet gehoord hadden,maakten er werk van bij de stedelijke overheid.

Gelukkig, liet de Rus zich bewegen, goedschiks te verhuizen, natuurlijkzonder de verschuldigde huurpenningen te betalen en toen de juffrouwen haar zuster, na zijn vertrek, de kamer aan kant maakten, durfdenzij nauwelijks de achtergebleven papieren en rommel opredderen, uitvrees, dat hier of daar nog ontplof bare zelfstandigheden schuilden.

— 't Is een dankzegging waard, dat hij weg is Betje, zei juffrouwChrisje, terwijl ze voorzichtig het bed, dat de Rus beslapen had,afhaalde. 'k Had geen gerust uur meer gehad als die vent• .. plotselinghield ze verbleekend stil en wees met uitgestrekten vinger op een kleinbruin diertje, dat vrij snel over 't beddelaken liep. — Groote Hemel,Betje!

— Wat is er?— Kijk eens, ken jij die beestjes? Chrisje gebruikte het meervoud,

want een tweede insekt zocht met spoed zijn makker in te halen.

Page 102: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

EEN JOURNALISTENSTREEK. 95

Juffrouw Albers naderde behoedzaam, keek met uitgerekten hals naar't vreemdsoortige diertje en liet zich eensklaps moedeloos op een stoelneervallen, terwijl ze de gedenkwaardige woorden sprak:

— Groote hemel! Nu zal 'k insectenpoeier moeten laten halen, datis nog 't verschrikkelijkst van alles.

Een maand was voorbijgegaan. Mr. Browning had prompt zijn huurbetaald, maar de geleverde cabinetspuddingen behoorlijk a f 1.— perstuk in tegenrekening gebracht.

Juffrouw Albers had wel is waar verklaard, dat zij noch haar zusterer dol op waren, maar ze alleen gegeten hadden om meneer plezier tedoen, 't hielp haar niet; zij moest ze betalen, want Mr. Browning zeidoodkalm: — You eat them you must pay, I also pay when I eatyour cookery.

't Argument was logisch en zij troostte zich met de gedachte, datzij den Engelschman niet volgens haar laagste tarief van consumabel,had laten betalen.

Welt Monsieur Contesini betreft, hij had, na den noodlottigen avondvan 't duo, in voortdurende onmin met den Engelschman geleefd enwas op een avond eindelijk met zijn instrument vertrokken om eldersconcert te geven. Tevergeefs wachtte juffrouw Albers op zijn terug-komst; — twee, drie dagen bracht zij tusschen hoop en vrees door :Zou hij terugkomen? Zou hij niet terugkomen? Hij kwam niet entoch stond zijn groote koffer nog op zijn kamer. 0, jammer! toen dejuffrouw er eindelijk toe overging om de twee sloten te doen open-steken, kwam die koffer den smid al zoo erg licht voor en bleek deinhoud te bestaan uit een paar halfsleten sokken, een stukje colopho-nium en een minder zindelijk halfhempje.

— l n de rest is Fransche wind! riep zuchtend de wed. Albers toenzij tot de ontdekking kwam, dat zij nooit meer last zou hebben vanMr. Contesini's contrabas.

— „Dat 's een bankroetje," zei Chrisje — zoo'n kale jakhals! endie gebruikte nogal chocolaad en bouillon, 't is godgeklaagd. Je mochtwillen Betje, dat je die goeie meneer Blommers maar gehouden had,dat was een fatsoenlijk man en , als de Bank voor zijn geld.

Zwijgend stond de eerzame juffrouw Albers, als 't beeld der ver-slagenheid, in haar ontredderde kamer; tranen van berouw en spijtbiggelden over haar eenmaal gladde wangen. Ze zuchte diep en eenopmerkzaam toehoorder zou uit dien zucht den naam Blommers hebbenkunnen verstaan.

De Tentoonstelling bloeide en groeide, de verschillende gebouwenweerstonden nauwelijks het gedrang der bezoekers die onophoudelijknaar binnenstroomden. De hitte in de lokalen werd schier ondragelijk.

't Overheerlijkst weder begunstigde voortdurend de onderneming.Als een metalen boog welfde zich het uitspansel over de oude Amstel-stad — Phoebus lachte vroolijk over de menschenmassa en zengendschoot hij zijn stralen in de straten, die als met gloeiende keien ge-plaveid schenen.

En de transpireerende menschen riepen eindelijk als uit éénen mond:

Page 103: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

96 EEN JOURNALISTENSTREEK.

— 't Is erg, veel te erg!De Hemel had dien noodkreet vernomen en verstaan, want plot-

seling verduisterde een kleine wolk een gedeelte van den horizon. Dewolk werd grooter en grooter en de klare Julihemel nam allengs eenloodgrauwe kleur aan. Een vochtige westenwind stak op, een regenbuivolgde en verfrischte de amechtige menschenkinderen!

— Heerlijk! verrukkelijk! een zegen! riep een ieder en gretig zoogde aarde de verkwikkende druppels in.

Een tweede regenbui kwam, een derde en een vierde werd door eenvijfde en zesde gevolgd. Eindelijk, als om het evenwicht in de natuurte herstellen, regende het een maand lang zonder ophouden.

— Te veel! — veel te veel! riep een ieder, — te nat! zuchttenbezoekers en exposanten. — Afschuwelijk! klaagden de ondernemers,maar tevergeefs, Jupiter Pluvius had bezit genomen van den geheelenwestelijken hemel en onthaalde het aardrijk op steeds milder gaven.

't Was einde Augustus en nog altijd stroomde de regen in dikkestralen neder.

't Werd onheilspellend stil in Aemstels straten. Het tentoonstellings-terrein bood een echt zondvloedelijk schouwspel. De hoofdgebouwenwaren slechts door middel van Vletten of jollen te bereiken. De com-missie was voortdurend, voorzien van zwemgordels en reddingstoe-stellen, op 't terrein aanwezig. Hier en daar bezweek eensklaps eender bijgebouwen en zag men allerlei artikelen, in wilde wanorde, halfdrijvend, half in den moerassigen grond verzonken.

De tourniquets aan den ingang waren weggezakt én de suppoostenhad men van Boyton-pakken voorzien.

De enkelen, die het nog waagden het tentoonstellingsterrein te be-zoeken, liepen op stelten of waterschoenen en pagaaiden zich doorde zalen.

Reeds waren enkele menschenlevens te betreuren en nog hield JupiterPluvius zijn zegen niet terug.

In de straten, op de pleinen, overal begon een diepe sombere, natte,doodsche stilté te heerschen. Voor de koffiehuizen stonden de eigenaarsen loerden op den argeloozen vreemdeling, die 't nog waagde in hunnabijheid te komen. Somtijds schoten drie of vier restaurateurs opzulk een onvoorzichtige toe en 't was meer geluk dan wijsheid, indienzoo iemand er zonder kleerscheuren af kwam.

Menige buitenman werd schier vaneengereten door de radeloozebierhuishouders, die elkander den laatsten vreemdeling betwistten.

De kamerverhuurders sloegen bordjes aan hun huizen. Reusachtigeletters vermeldden gelegenheid en groote prijsvermindering. Helaas!niemand sloeg er acht op en de regen wischte de letters zachtkensaf. De hoteliers staakten voor een groot deel hun betalingen en deTentoonstellings-commissie overpeinsde welke financieele maatregelenzij nemen kon.

De stad was als uitgestorven. Eindelijk vertrok ook de laatste vreem-deling. 't Was een paraplure-'fabrikant, die geëxposeerd had en zijneexpositie tot fabelachtige prijzen had uitverkocht.

Juffrouw Albers was doodziek: de Engelschman was reeds lang ver-

Page 104: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

E EN JOURNALISTENSTREEK. 97

trokken, haar als gedachtenis een onuitsprekelijken haat tegen cabinet-pudding achterlatend.

Do eerzame weduwe was aan den rand des grafs. Moeraskoortsensloopten haar deugdzaam ik, want de keuken waar zij, om de anderekamers te kunnen verhuren, zoo lang had gehuisd, was ongezond; eensousterrein, gedeeltelijk onder A. P.

Chrisje, hoewel zelf door catharrale aandoeningen bijna tot een ge-raamte uitgeteerd, verpleegde haar zuster liefderijk en als de armezieke in wilde koortsvlagen ijlend riep:

— 0! Blommers! 0! beste brave Blommers! waarom heb ik je latenheengaan, och! was je nog maar mijn cornmesaall zei ze troostend:— Ja Bet, wèl mocht je dat wenschen. 't Was een man als de Bank;dat komt er nu van als je 't onderste uit de kan wilt -hebben.

Eindelijk bezweek ze, en toen 't arme slachtoffer der woningnood-manie ten grave was gedragen, schreef mijnheer Blommers uit oudekennisschap haar lijkrede in 't Morgenblad, besloot die met de aandoen-lijke woorden:

De woningsnoodGaf haar den, dood

Resquiescatin

pace.. . . . . . . . . . . . . .

— Zie zoo! zei meneer Blommers, terwijl hij zijn pen afwischte enJaapje, den zettersjongen, riep om het laatste stuk kopij naar de zetterijte brengen.--Zie zoo! daar kan ze het vooreerst wel meê doen. De hemel

geve, dat het evenveel indruk op haar maakt als mijn eerste stuk.

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Een dag of wat later zit Blommers kalm te ontbijten, als het bekendetikje van juffrouw Albers' knokkel op zijn kamerdeur hoorbaar wordt.

— Binnen!— Morgen meneer Blommers, wèl gerust?— Superber, dank u! Wat is er van uw dienst?Juffrouw Albers ziet haar huurder glimlachend aan, kucht even en

zegt, terwijl ze de kranten, die zijn feuilletons behelzen, van onderhaar boezelaar te voorschijn haalt:

-- U heeft 't wel wat al te erg gemaakt!— Hoezoo juffrouw?— Nou meneer, zoo ellendig zal 't toch wel niet wezen. Hè! mijn

zuster en ik hebben er kippenvel van gekregen.— Ei!— Gunst meneer, ik ben er waratje van geschrokken, toen ik mijn

naam zoo publiek in de krant las, dat 's niet mooi van u.... maaralles wel overwogen ... .

— Nu?— Wou ik u verzoeken of u maar wil blijven wonen, mijn zuster

is ook van opinie dat 't beter is om 't sicure voor 't onsicure te

Page 105: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

98EEN JOURNALISTENSTREEK.

nemen, — met u als huurder heb ik meer vastigheid; u is een stil,ordentelijk mensch en dus....

— Blijf ik wonen; accoord! maar als u er niets op tegen hebtjuffrouw, zullen we nu een klein huurceeltje opmaken. — Enkel voorde- vastigheid juffrouw!

— Zooals u wilt meneer. 't Is mij goed, maar doe me plezier enzet mijn naam en dien van Chrisje niet weer zoo publiek in de krant,de menschen zullen ons op straat aankijken, 'k geneer me er voor . .

— 0, juffrouw maak je daarover niet ongerust; de namen Albers,Chrisje, Betje en Blommers komen alléén in uw krant voor, -- in deoverige exemplaren staan andere namen.

Tot op heden begrijpt juffrouw Albers nog niet hoe dat mogelijk isgeweest, en daarom zegt ze altijd, als ze van meneer Blommers spreekt,met een zekeren eerbied:

-- 't Is wonderlijk volk, die krantenschrijver ; ze doen dingen waar jegeen hoogte van kan krijgen — je moet er voorzichtig mee wezen!

Page 106: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

HANS.

't Waren slechts drie armoedige menschen, een kreupel paard en eenvervelooze kar, waar ik iederen morgen even naar keek als ik voormijn venster het langgerekte woord: „Skit — lè!" hoorde roepen.

Steven de schillenvan riep het altijd aan het begin, op het midden,en aan het einde der gracht, en de klemtoon op „lè," benevens descherpe K verrieden onmiddellijk hun Willemstraatschen oorsprong.

't Was een bijzonder typig groepje, groezelig en vaal als een grauweNovemberdag; een schilderijtje, geheel in toon gehouden dat, wanneerde zon er op scheen, stoffig en rossig leek en niet in harmonie wasmet den dag.

Steven, „de baas," een klein, oud mannetje met één oog en een ge-laat éven groenig-grijs als de aardappelenschillen, die door Kaatje, zijnhalf suffe dochter, en Koos, een blinden neef, aan de huizen werden op-gehaald, liep naast het paard; de neef achter hem, met zijn hand aande kar, en Kaatje sukkelde stoep op, stoep af om aan te schellen.

Dag aan dag kwamen ze zóó voorbij.Hans, het paard, bleef altijd vanzelf voor mijn stoep stilstaan en

wendde zijn kop even om, teneinde naar de deur te zien. Het dierwas gewend bij mij een 'paar korsten brood te krijgen en hunkerdenaar die versnapering, als een klein kind naar een koekje.

„'t Was ook zoo'n eigenaardig wijs beest!" Steven zei 't me meteen zekeren trots, en als hij van zijn paard begon te vertellen, was hijniet gauw uitgepraat. Ik geloof dat hij nog meer met Hans ophad, danmet zijn dochter of met den ongelukkigen neef, die zich, aan de handvan het meisje, de dwarsstraten liet intrekken en daar de schillen, diezij aan de huizen in ontvangst nam, in een grooten zak verzamelde.Was de zak vol, dan droeg Koos dien, als een geduldige blinde pakezel,naar den baas, die langs de grachten zijn dagelijkschen weg vervolgde.De zak werd leeggestort in de kar, Steven zei: „Vooruit Koos!" ende blinde liet zich verder gewillig door de straten leiden, terwijl Hansde kar langzaam voorttrok.

» En wil uwe nou wel gelooven dat ie menschenverstand heit ?" vroegSteven op een morgen dat ik hem zelf eenig overgebleven brood voor

Page 107: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

100 t-1ANS.

't paard gaf. „Kijk! nou ziet ie dat er wat vreemds is — uwes meissiekent ie. Ja Hans! je hebt nou wat van meneer zelvers gekregen, dáar,proef maar ereis ouwe jongen !" De schilleman zocht uit het brood —'t waren korstjes en restjes van verschillenden leeftijd — de beste,minst oudbakken stukken, en voegde er verklarend bij: „Die goeiebrokken doe ik in 'n zak, die eten we 's avonds. Ik krijg nogal veeloud brood voor Hans, maar 't is zonde en schande om alles aan't beest te geven, daarom sorteer ik 't zoo'n beetje, ziet u! 't Is nogeen heele vervulling; 'k heb nog vier kinderen thuis; tien gehadmeneer! en toch laat getrouwd met 'n zwakkelijke vrouw: 't kan alcasuweel loopen in de wereld. Dat meissie dat daar ankomt is m'noudste; , 'n goed schaap, maar sufferig, niet zoo heelemaal goed bij't hoofd en niet sterk van inhoud."

De blinde en 't meisje kwamen de straat uit en naar de kar. „Zietuwe, daar is ze!" herhaalde Steven. „Zij lacht maar altijd, — hè Ka?— Geef - de zak maar hier Koos. Aho! huup! — dat 's een volle ge-weest. Zóó, maar nou weer vooruit! — Ja, 't kind heit nooit kunnenleeren lezen en schrijven en Hans heit meer verstand dan zij.

„Koos is sterk en zoo'n zak is voor hèm maar een peulschilletje;'t is een neef van me, van moeder's , kant, sjouwer geweest van z'nvak, maar stekeblind geworden door 'n ziektestof op z'n oogen. Hijwas zonder broodwinning: in 't gesticht konden ze hem niet hebbenen toen heb ik me maar over 'm ontfermd; ik• weet wat 't is als jeniet goed ziet. Hij kan nou tenminste z'n kost ophalen — ho Hans!we praten nog een beetje met meneer! — hij is niet gewend om zoolang stil te staan, weet u? — 'k Hoef hem nooit iets te zeggen, hijweet alles, ja! als ik Hans niet had dan kwam ik er niet; 'k word oud,dat voel ik, — ho dan, jongen! wat heb je vandaag een haast? Hij iseen dragonder geweest, maar afgekeurd voor den dienst, omdat hij eenwond aan zijn poot had gekregen en kou gevat, daarvan is hij dampigen kramperig nu en dan. Och ja ! 't stomme dier is zeker geboren in't hoekje waar de slagen vallen, hij heit altijd ievers wat, hè Hans?"

Hans spitste zijn ooren; 't was waarlijk alsof het dier wist dat erover hem gesprokeu werd. Steven ging naast hem slaan, klopte hemop den hals en terwijl hij met een soort van teederheid het paardbekeek, zei hij: „We hebben al heel wat doorgemaakt, we zijn ookal zoo lang samen geweest." Hij gaf hem nog een broodkorst en ver

-volgde: „Daar! geef je tanden nog maar ereis wat te doen en laatmeneer zien wat je ken; geef ereis 'n poot ?"

Goedig lichtte Hans den linkerpoot op en wreef zijn neus tegenStevens schouder. „Neen! neen! je rechter! je hebt toch opvoeïnggehad; denk er om dat je gediend hebt! Zie je wel meneer! dat ie 'tverstaat! Ja! dat heit ie nou uit z'n eigen geleerd, toen ie zoo sukkeldemet z'n zeere poot. Och! als ik je vertellen wou, wat 'n gedoe dat isgeweest om dien stumperd te genezen, had 'k wel een dag werk. 'k Benverscheiden malen met 'm bij de veearts geweest, maar die had er geengezicht op. 't Duurde me ook veel te lang, de wond ging maar nietdicht en eindelijk kwam er wild vleesch in; toen heb ik 't zelvers uit

-gebrand met 'n gloeiend ijzer — dat deed 'm goed!"

Page 108: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

HANS. 101

't Paard schudde plotseling zijn kop heftig heen en weer en onwille-keurig moest ik lachen over die toevallige beweging. Steven zag heten zei ernstig: „Neen! dat's nou maar casuweel, omdat de vliegen hemhinderen. Hij weet heel goed dat 't gebeuren moest en dat ie andersniet te helpen was. Toen heb ik hem verder gecureerd met water enazijn, en zoo is ie, op 'n beetje kreupeligheid na, weer in orde gekomen.Hij zit ook niet slecht in z'n want hè, meneer?" en met zijn handlangs de flank van het paard strijkend, voegde hij er bij: „dat komtomdat ie goed voer krijgt, ja! voor men ouwe dragonder moet er 'nbeetje haver af; heel vief is ie anders niet, maar dat 's nou natuurlijk,nietwaar? Als uwe nou, zal 'k ereissies stellen, wat aan je pootmankeert, maak je toch ook geen kromme sprongen. Nou zeggen som-mige menschen bij mij in de straat: je bent te goeiig met hem, je moet'em meer lange haver geven, dan zal ie wel kwieker worden, maar dat'sonzin! — dat maakt me nijdig. M'n Hans, die me zoo goed kent, slaik niet; 'k zou veel liever de schreeuwers ereis over d'r ribben strijken.Hij zou 't niet kunnen verdragen, hij staat op z'n ponteneur, net als'n mensch, meneer! en voor 'n goed woord doet ie alles.

„Als 't glad is en we moeten samen een sluis op, dan helpen wemekaar, niewaar ouwe jongen? En als ik dan zeg: hoe is 't nou Hans!moet de baas nou alleen werken, kan je dat nou van je hart krijgen ?"dan is 't kompleet of ie me verstaat en in z'n eigen denkt: waarachtigniet! Dan zet ie z'n zelvers schrap en trekt wat ie kan.

„'n Zweep heb ik bij me omdat 't zoo hoort, maar hij leit altijd inde kar, onder de schillen."

Terwijl Steven sprak proestte en kuchte het paard een paar maal;de baas klopte hem zachtjes onder tegen den buik en zei op meéwarigentoon: „'k geloof dat ie 't weer beet krijgt. Hij heit dikwijls last van dekrampkoliek; soms moet ik er 's nachts om twaalf uur nog uit om 'nmaatje lavas ') voor 'm te halen; dat knapt 'm gewoonlijk gauw op.Vroeger gaf ik 'm bier met stroop gekookt, maar lavas is beter — endan maar voortdurend z'n buik wrijven met olie en terpetijn. Hij houdtons soms leefijk uit den slaap, niet Hans? Maar 't beest kan 't niethelpen en als 'k 'm dan goed gewreven heb dan begint ie te hinniken,net of ie zeggen wil: dankie wel baas, dat heit me goed gedaan, endan trekt ie 's ochtends eens zoo vief als anders.

„En dan de nachtmerrie! Daar heit ie 't ook danig mee te kwaadgehad. Neen! kijkt uwe nou maar niet zoo ongeloovig, want 't is sicuurwaar; m'n vrouw heit me 's nachts wat dikwijls aangestooten en wakkergemaakt met dat ze zei: „Steven! hoor je het? We zullen d'r weeruit moeten, want Hans gaat zoo an. Dan stond ie in 't stalletje, datwe voor 'm op 't plaatsje getimmerd hebben, te trappen en te stampendat je d'r miserabel akelig van werd en als we dan bij 'm kwamen lei— met uwes permissie — het zweet op z'n snoet en hij stond te trillenop z'n beenen en — uwe mag daar nou om lachen of niet, maar 't iszuiver waar — zijn manen waren zóó netjes gestrengeld, dat 'n dame't niet mooier had kunnen doen.

Een soort van anisette.

Page 109: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

102 HANS.

„We hebben d'r uit aardigheid 'reis 'n buurvrouw bij geroepen —ons stiek menschen is natuurlijk ,voor dag en dauw op — en die sloegd'r handen in mêkaar omdat zoo'n simpel beest z'n eigen toch záá nietopknappen kan, en de kaartlegster uit de Potgang zei: dat 't zooveelwas als een duvel of een booze geest, die 'm 's nachts bezocht en datwe maar 'n schaap of 'n geit bij 'm moesten nemen. Dan heitie gezel-schap zei ze en dan durft de nachtmerrie den stal niet in. — Nou! 'nschaap dat was te graveelig, weet u? Maar 'n geitje hebben we tochvoor Hans gekocht en nou heit ie er geen last meer van — dat moetuwe maar onthouwen, als 't uwe ooit zelvers overkomt.

„Dáár staat Koos met den zak al aan de andere straat — 'k zoum'n tijd verpraten, — kom Hans? hort, jongen! -;- we moeten weerverder! Och ja meneer! zóó gaat het nou maar altijd door eiken dag,dien God geeft! En Hans op den nek kloppend, voegde hij er verdergaande bij: „Wij kunnen niet meer buiten mekaar, he? Wij moetenmaar samen verslijten."

Eenige maanden later, 't was nog vroeg in den ochtend, zag ikSteven met zijn kar aankomen. 't Scheen mij toe dat hij meer gebogenliep en langzamer voortging dan anders, en toen ik den ouden manaansprak, schrikte ik van zijn gelaat; 't had een veel valer en wittertint dan anders en onder zijn oogen lagen dikke, blauwe wallen; hijhoestte lang en benauwd.

„'k Ben niks niemendal goed meneer!" zei hij als antwoord op mijnvraag: „Ben je niet wel Steven ?" , en met een diepen zucht voegde hijer bij: „De baas begint te krukken meneer; de beenen slepen me naen 'k heb zoo'n zware pijp in m'n rug en hoesten en opgeven, 't isbar! — maar wat 't ergste is, Hans is ook niet in orde, hij heeft 'theel erg te pakken, zijn poot is weer open en aldoor last van kramp:waar moet dat heen ?" Steven ging vermoeid en hijgend op een stoepzitten. Hans kuchte en proestte.

„We hebben 't allebei 's nachts te kwaad, hé ouwe jongen? Jij metje buik en ik met m'n borst" en tot mij gewend: „Uwe begrijpt meneer,ik moet de hand aan 'em houwen — m'n vrouw heit er geen slag vanom 'em te helpen, dus moet de baas d'r maar uit, hé Hans? Och ik !kantoch niet slapen door 't aangaan van m'n borst" — hij haalde een paarmaal kort en moeilijk adem en zuchtte: „maar effectief moe, en slappiesben 'k geworden. Afijn als 'k Hans d'r maar weer bovenop haal zalalles wel losloopen — aan mij is niet veel verbeurd, meneer! ik benmaar 'n ouwe half blinde kerel — maar hij" — moeilijk stond Stevenop, streek met de hand over den kop van zijn paard en liet het eenoogenblikje op zijn vingers zuigen, — hij moet den kost verdienen voorons allemaal, niewaar ouwe dragonder? 't Paard lichtte even zijnrechterpoot op. — „Neen! laat je poot nou maar staan, 'k kan'er noutoch niks meer aan doen. Van avond hoor! dan zal ik je weer helpen.

„Brood meneer? — Och neen! nou heit ie geen trek — dank uwewel; hij is net als de baas, als ie niet lekker is, vreet ie niet. — Kom

Page 110: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

HANS. 103

Hans! we moeten weer voort. Koos staat al weer te wachten, Hort!"

't Is morgen, 't waait en regent, de lucht is kil en guur, een echteherfstdag, nu en en dan openen zich de zware grijze wolken om eenstukje van den treurigen vaalwitten hemel te doen zien.

Aan het einde der gracht zie ik de schillekar aankomen. 't Paardziet er, naar het mij voorkomt, weer wat flinker uit; zijn kop is nietzoo diep gebogen en hij stapt minder kreupel voort.

Gedurende eenige dagen heb ik mijn vriend Hans en zijn baas ge-mist, daarom ga ik even naar de keuken om wat brood te halen, enals ik op de stoep kom, nadert de kar. Nu eerst zie ik dat de blindede leidsels houdt; met de uitgedoofde oogen doelloos voor zich uit-starend, recht op, eenigszins achterover zelfs, loopt hij voort met denslependen tred aan blinde menschen eigen, half voortgetrokken doorHans, die den weg en de klanten beter kent dan hij. 't Half suffemeisje draaft de stoepen op en af om de bakken en mandjes metschillen in ontvangst te nemen.

Hans staat, oudergewoonte, voor mijn stoep stil en wendt zijn kopnaar de deur; ik geef hem zijn dagelijksch rantsoen en vraag aan denblinde, die onbeweeglijk als een steenen beeld, de leidsels slap in dehanden houdend, naast de kar stilstaat: „Is Hans weer heelemaal op-geknapt, is zijn poot weer beter en heeft hij geen kramp meer — enhoe is 't met den baas ?" — Voor hij antwoorden kan, sloft het meisjenaar mij toe, slaat even haar fletse, kleurlooze oogen op en, terwijl zeden bak met schillen van de meid overneemt, glijdt er iets als eenflauw glimlachje over haar wezenloos gelaat en zegt ze op doffen,zonderlingen toon: „Hans is heelemaal weer beter, meheer! maar vaderis dood !"

„Hort, Hans!" roept de blinde en de kar gaat weer voort.

Page 111: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

MIJN LEZING TE BOSCHWIJK.

„Boschwijk !" riep de conducteur en opende met een ruk het portiervan mijn coupee.

,,Boschwijk! — Boschwijk !" klonk zijn stem, langs de wagens, zichverliezend in de verte.

Met een lichte schrik werd ik wakker, gestoord in een aangenamendroom en ik moest me een kort oogenblik bedenken wáár ik was.

De vinnige kou en de scherpe wind, die, te gelijk met de stem vanden conducteur, tot mij doordrongen, brachten mij echter oogenblikkelijktot de werkelijkheid terug: ik was aan het station van Boschwijk, eenwelvarend dorp, waar ik dien avond een Nutslezing zou gaan houden.

Nog eenigszins doezelig van het slapen, stapte ik uit, luisterde evennaar het geluid van de electrische seinklok, hoorde de drie korte slagenop de afluidbel en zag werktuigelijk den trein na, die gillend en snuivendverder stoof.

Toen keek ik rond, of ik ook iemand ontwaarde, die er uitzag alsofhij vanwege het Nutsdepartement was, „geordineerd" of „gecommitteerd"om den lezer af te halen. — Niemand!

Ik stond alleen op het slecht verlichte perron; 'k zag den man diede bel had geluid, en een paar andere beambten, met hoog opgetrokkenschouders en haastige passen een deur binnengaan, waarboven „VER-BODEN TOEGANG" stond en achter de bevroren glasruiten van 't ver

-lichte telegraaf bureautje vertoonde zich het schaduwbeeld van een heer,die zat te schrijven — anders niets. Daarom wendde ik mij naar denuitgang, in de hoop iemand te vinden, die mij het gebruikelijke:„'t plezier m'neer van Maurik te zien? — Goeie reis gehad ?" zoutoevoegen.

Niemand! — Alleen een man in dikken duffel en op klompen, meteen lantaarntje voor de borst, strekte zwijgend de hand naar mij uit,liet 't licht van zijn lantaarn een seconde op het kaartje vallen, deeldehet eerlijk met mij en zei van achter zijn wollen bouffante een ver -

kouden: „Goeienavond." Waarschijnlijk was hij zoo beleefd, omdat ikde eenige reiziger was, die hem dien avond iets te doen gaf en aanwien hij het tipje van zijn neus — verder was er van 's mans gelaatniets te onderscheiden — kon laten zien.

Page 112: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

MIJN LEZING TE BOSCHWIJK. 105

Daar stond ik nu als een moderne Robinson Crusoë, niet op een onbe-woond eiland, maar voor een onmogelijk groot veld, waarvan de vlaktedoor geen huis of schuur, zelfs door geen enkele ontbladerde boomof struik werd afgebroken.

Vóór mij een lange, rechte weg, grauw tusschen de witte sneeuw-vlakte zich verliezend in de duisternis en heel ver in de verte, een

paar roodachtige schemerende lichtjes, vermoedelijk uit de eerstehuizen van Boschwijk schijnend.

Plotseling overviel mij een allerakeligst gevoel van verlatenheid; ikhuiverde van kou en luisterde met een zekeren angst naar 't loeien enhuilen van den wind over 't vlakke veld. Brr! wat 'n weer! Hagel ensneeuw sloegen mij onbarmhartig in 't gelaat en een hevige windvlaagrukte mij bijna den hoed van 't hoofd, terwijl zij, gierend door telegraaf-draden langs den weg, mij spottend scheen toe te roepen: „Phie-ie-ie-ier!— wat doe je hier? — Kom je hie-ie-ier? — Phie-ie-ie-ier ?"

Neen!" dacht ik, „'k ben waarachtig niet voor mijn plezier uit, metzulk weer,,, als 'k de lezing niet vast had aangenomen dan..." 'k Kreegheimwee naar mijn gezellige studeerkamer en mijn heerlijke vulkachel.Daar vóór mij dien eenzamen landweg op te gaan? Neen! ik kon erniet toe besluiten; waarom zonden zulke... hum! .. zulke Nutsbestuur-deren ook geen rijtuig... Foei! is me dat een ontvangst voor eenchristelijk lezer? — In stilte wenschte ik het Boschwijksche Nutsbestuur,mitsgaders al de onschuldige leden naar een veel warmer klimaat danhet onze, maar wat hielp mij dat; ik moest toch tot een besluit komen,mijn horloge wees — 'k had moeite om de wijzers en cijfers te onder-scheiden — half zeven, en om acht uur zou de lezing beginnen.

„De hemel weet hoever 't dorp van 't station ligt !" dacht ik bij mij-zelf en overlegde wat ik in de gegeven omstandigheden doen kon, —Wandelen ?" — een verkoudheid oploopen, slecht lezen, fiasco maken —of de barmhartigheid inroepen van den stationschef: misschien wistdie een middel om... daar zag ik eensklaps in de verte twee vurigeoogen, die mij aanstaarden; ze kwamen nader, werder al grooterengrooteren bewogen zich nu eens langzamer, dan weer sneller op en neêr.Neen! ik bedroog mij niet; 't was een naderend rijtuig, ik hoorde alspoedig het geluid der wielen, en een zucht van verlichting ontsnaptemij, toen ik, eenige minuten daarna, een oliewagentje, vóór 't station,naast mij zag ophouden; als bij ingeving wist ik dat het voor mij be-stemd was.

„Ho Kloas! we benne d̂'r, jong!" klonk 't uit de wagen; 't paardstond stil en schudde een paar malen met den kop op en neêr, als wildehet zeggen: „Ja, Ja, — daar zijn we nu!"

„Is de trein van zeuven ure d'r als ?" vroeg dezelfde grove stem.„Al lang!" antwoordde ik min of meer bibberend.„Zoo, nou dan is ie duvels vlug 'eweest van oavond! En is ie meé-

komen ?"„Wablief ?"„Of-'t—ie-d'r is ?"Hè ?"

Of die vent uit Amsterdam d'r is?"

Page 113: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

106 MIJN LEZING TE BOSCHWIJK.

„O ja, die is d'r, die staat hier naast je te bibberen, goeie vriend!"„Wat zeg je? Woarzoo ?"„Wel, hier! — ik ben zelf die vent; 'k ben hartelijk blij dat je komt,

want 'k sta hier heusch niet voor m'n plezier."„Nou dat zou 'k wel 'boven, hoor! 't Is venienig koud van oavond

— 'k bin 'n beetien boat 'komen zie je — dat komt umdat...."„Ja, dat kan me eigenlijk minder schelen, hoe 't komt, want je bent

er nu — zal 'k maar instappen?"„Goa je gang heerschap!"„Zeg, voerman — hoe ver is 't nog van Boschwijk?"„Nou! 'n stief kertiertje als de weg goed is."„Zoo! — en als ie slecht is?"„'n Klei* halfuurtjen, moar van oavond za'k 't wel in twintig minu-

ten doen — doar stoat 'n warme stoof in, die 's voor meneers koudevoeten; — kruip d'r noe in, astoeblief?"

Met een dankbaar hart voor die warme attentie „kroop ik d'r in"en zag tot mijn vreugd, dat 't wagentje van voren niet open, maarmet een glasraam gesloten was; 't rook wel erg naar den stal en naarde stoof, doch dat was minder; ik zat tamelijk goed en riep dus:„Vooruit maar, koetsier!"

De voerman klapte met de tong, trok de leidsels even aan en bromde„Allo Kloas, hot!"

„Kloas" begreep natuurlijk, dat hij , naar stal terugging, hinniktezachtjes, toen hij keert maakte en draafde weldra lustig voort.

't Sneeuwde en hagelde 'r,og heviger dan te voren en de wind blieszóó onhebbelijk en verradelijk tegen ons wagentje, dat de voermanzich onder 't rijden omkeerde, met den knop van zijn zweep tegen hetglas tikte en me toeriep: „meneer is toch niet bang, hè? 't Bioastbrutaal van oavond; we woaien temet van den diek af, moar 't isgauw an'n end; doar is de kruusweg al."

„Hoe lang nu nog?" riep ik luidkeels terug.„Noe! 'k denk, nog 'n stief kertiertje, meneer! — kom, huup —hu!

vort Kloas!"De weg was donker, doodsch en lang; de lichtjes, die ik inde verte

had gezien, naderden meer en meer. 't Was geen schijnsel van de hui-zen van Boschwijk, maar dat van een paar petroleum-lantaarns, die

bij den kruisweg aan den kant der vaart stonden. Terwijl wij daarvoorbijreden, haalden wij een donkere vrouwelijke gedaante in, diegroote moeite had om tegen de sneeuwjacht en den fellen wind in,voorwaarts te komen. Met de kap van haar regenmantel over 't hoofd,een dichtgeslagen ontredderde parapluie, half voor ''t gelaat drukkend,om niet door de fijne sneeuwkristallen gepijnigd te worden, ging zijlangzaam en voorovergebogen voort.

Dat kon ik niet aanzien; een mensch en nog wel een vrouw, in zulkhondenweer, onbeschermd op een eenzamen weg te laten loopen, ter-wijl ik gemakkelijk in een wagentje zat, waarin nog drie onbezetteplaatsen waren... neen! dat mocht ik, dat kon ik niet over mijn hartverkrijgen. Ik tikte dus tegen 't raampje en riep: „Stop eens even!"

„Wat hèt meneer ?" hij keek even om.

Page 114: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

MIJN LEZING TE BOSCHWIJK. 107

„Ophouden!"„Hè?"„Op-hou-den !"„O, zoo! — joa, 'k kon meneer niet verstoan deur den wind —"

hij hield intusschen reeds stil, sloeg 't raampje neêr en vroeg: „Watis d'r oan de hand?"

„Heb je die vrouw zooeven gezien ?"„Joa, wat zou dat? die mot zeker ook noar Boschwiek."„Vraag haar of ze meé wil rijden!"„Maar 't ken wel 'n schooister wèzen — d'r is veul kwoad volk bie

den weg — 'n landloopster."„Dat doet er niet toe, 't is een mensch — en er is plaats in 't wagentje."„hoar 'k bin alleenig voor meneer besteld en.. ."„Zeur niet, man, anders stap ik zelf uit — daar komt ze al aan —

Goeie God! 't mensch kan *ast niet voort; is 't nog ver naar 't dorp ?"„Nou! 't kan nog een stief kertiertje wezen!"„Nog altijd 'n kwartier ?"„Joa zoo om en de bie — doar is ze, 't liekt een oud mins; zeg,

moeder mó je meê rieden ?"'t Antwoord stierf weg in wind en sneeuw, maar een oogenblik daarna

had ik een vis-à-vis en de wagenmat een groote, natte plek gekregen.'t Was stikdonker in 't oliewagentje, slechts nu en dan als we overeen hobbelige steê in den weg rolden, gleed, door het schokken vanden wagen, uit de lantaarns een schuinsche lichtstraal naar binnen, die,evenals 't weêrlicht, één kort oogenblik het inwendige van den wagenverlichtte om dadelijk daarna de duisternis des te zwarter te doenschijnen. Ik zag dus niets anders van mijn medereizigster dan haaromtrekken tegen 't glasraam vóór mij — maar 't kwam mij toch voor,dat zij niet bepaald „'n oud mins" moest zijn, en ik kreeg onmiddellijkde zekerheid, dat zij een jonge dame was, toen ik een heldere aange-name stem, nog eenigszins haperend door den pas doorgestanen strijdtegen weêr en wind, hoorde zeggen:

„Och, meneer, wat ben ik dankbaar, dat u me opgenomen heeft;'k weet heusch niet hoe ik anders te Boschwijk zou gekomen zijn."

„Alle drommels!" dacht ik, bij 't vernemen van dat lieve stemmetje— „dat 's bepaald een beschaafde jonge dame, die er niet kwaaduitziet."

Ik was er bijna zeker van, maar ik behoor ongelukkig niet tot hendie „gelooven zonder te hebben gezien" en daarom nam ik mijn doosjeZweedsche lucifers uit den zak, deed een „tandstickor" ontvlammenen zei: „Mag ik zoo vrij zijn ons eens even van aangezicht tot aange-zicht met u kennis te maken ?"

Een heldere lach klonk mij tegen en ik zag, grillig verlicht, een rijgezonde witte tanden en een paar heldere oogen, die mij vriendelijkaankeken. Een tweede lucifer liet mij een alleraardigst meisjesgelaatzien, dat zeer voordeelig afstak bij de grauwe capuchon, die 't omgaf,en de derde verlichting van mijn vis-à-vis deed mij onwille uitroepen:„dat noem ik geluk hebben om in 't donker zoo'n reisgezelschap tevinden!"

Page 115: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

108 MIJN LEZING TE BOSCHWIJK.

„U is wèl beleefd, mijnheer! maar in 't donker zijn alle poesjesgrauw — mag ik mezelf maar eens aan u voorstellen ?"

„Gaarne."„Juffrouw Bergmans, onderwijzeres te Veldstad."„Zeer veel eer, en ik ben..."Mijn overbuurtje lachte even en viel mij in de rede met: „01 U

ken ik wel, u is meneer van Maurik; u leest van avond te Boschwijk."„Zie je," dacht ik eensklaps, „daar heb je nu een van de schaduw-

zijden der populariteit: zelfs op een eenzamen, besneeuwden landweg,in een donker oliewagentje, loop je in den kijker," maar oogenblikkelijkherinnerde ik mij, dat het tête-h-tête, dat ik nu met een jonge damehad, al mocht dat 't daglicht ook niet zien, toch van de alleronschuldigstesoort was.

„Ik was juist op weg naar uw lezing," vervolgde mijn reisgenootje...„en..

„Wat zegt u daar? Door zulk weêr, zoo'n eind te loopen en datvoor een lezing van mij — juffrouw, dat is bepaald een te groote eervoor uw onderdanigen dienaar."

„Ik heb u vóórverleden jaar ook eens gehoord!"„Juffrouw, de eer wordt hoe langer hoe grooter."„En nu wou 'k nog eens van uw voordracht profiteeren."„Juffrouw,, de eer neemt reusachtige afmetingen aan en ik bewonder uw

moed; 't is geen kleinigheid om heel van Veldstad te komen loopen om..."„Om te Boschwijk mijn zwager en zuster te ontmoeten, uw lezing

te hooren, en dan..."„Juffrouw, de eer krimpt een weinig!",,... en dan samen met hen naar Hastendam te gaan; mijn zwager

is daar dokter. Ik had allang beloofd, om weer eens bij hen te komenlogeeren, en nu ik vacantie heb, kon ik twee vliegen in één klap slaan,begrijpt u?"

„Volkomen! En ligt Hastendam ver van Boschwijk?"„'n Goed half uur rijdens; mijn zwager komt met zijn rijtuig en na

afloop der lezing gaan we samen naar hun huis, — hé! 'k verlang erzoo naar om nog eens bij mijn zus te zijn."

„Juffrouw, de eer is weer geheel op de normale grootte gekomen."„Vindt u?" lachte het meisje en opnieuw trof mij het muzikale en

prettige van haar lach — daarom vroeg ik: „Is u altijd zoo vroolijk?"„Zeker! Waarom niet ?"„Gelukkige jeugd!"„O, goeie hemel! wat 'n zucht! u is toch ook nog geen Methusalem?"„Neen! maar erg op weg om..."„Om te Boschwijk te lezen, ha! ha! ha!"„Ho Kloas !" klonk eensklaps de zware stem van onzen voerman en

't wagentje hield stil.„Meneer is d'r. Wil meneer d'r nou moar uutkomen, astoeblief!"Door ons gesprek hadden noch mijn vis-à-vis, noch ik zelf, er op gelet,

dat we de dorpsstraat waren ingereden en met eenige verwonderingkeken wij elkander bij dat „astoeblief" aan.

Wij stonden voor de deur van een soort logement of gemeentehuis

Page 116: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

MIJN LEZING TE BOSCHWIJK. 109

-- heel goed was 't niet te zien -.- waaruit ons een helder licht tegen -straalde. Een verward mengelmoes van stemmen klonk uit de geopendedeur, en toen ik mijn reisgezellin uit het wagentje hielp, zag ik eenigemenschen, die in de gelagkamer bezig waren, zich van hun overjassenen mantels te ontdoen.

Nu verwachtte ik toch stellig, uit den mond van één of meer deftigeheeren, het gebruikelijke: „Welkom hier, mijnheer van Maurik," tehooren, maar niemand nam eenige notitie van ons.

Op den drempel vroeg ik: „Juffrouw mag ik het genoegen hebben,om u even in de zaal te brengen ?"

„Gaarne."„En dan zult u mij moeten excuseeren, want het bestuur zal zeker

op mij wachten."„Welk bestuur ?" vroeg juffrouw Bergmans.„Wel, 't Nutsbestuur!"„Héen hier is geen nut."» Niet?"„Geen kwestie van!"„Daar begrijp ik niets van, juffrouw!"We waren inmiddels in de ruime gelagkamer gegaan, waar een groote

dikke man met een zwart zijden vest aan en in hemdsmouwen, naarmij toekwam. Over zijn grof, maar goedig gelaat gleed een min of meerverlegen lachje, terwijl hij mij een harde vereelte hand toestak en metde oogen knippend uitriep: „Nou man! 'k ben blied da'j komen bint,'t is gemeen weer, hè? — Goat d'r in" — hij wees naar een deurlinks — „en is dat oe vrouw, hei je die 'res meegebracht ?"

Juffrouw Bergmans lachte hartelijk, maakte een kleine spotachtigehoofdneiging en zei: „Dat's nu weer te veel eer voor mij, meneer!" entot den logementhouder: „Neen, Jansen! ik ben maar een landloopster,die meneer, uit barmhartigheid, onderweg heeft opgenomen."

De waard trok zijn borstelige wenkbrauwen ongeloovig op, grinnikteiets als: „Joa, je zult mien beethebben" en bleef haar vragend aanzien,tot zij er bijvoegde:

„Ik ben de schoonzuster van dokter Brink uit Hastendam."„O, zoo — neem me dan niet kwalijk juffer, goa dan moar in de

zoal; d'r benne drie ploatsen voor 'm besproken. Za 'k oe és binnen-brengen? d'r komt al veul volk."

Ik liet me natuurlijk het genoegen niet ontnemen, de juffrouw naarde gereserveerde zitplaatsen te geleiden; de logementhouder volgde envroeg, toen we op den drempel stonden:

„Nou, wat zeit meneer d'r van? 't Ziet er goed uut, hè? joa, 'k hebvan de zoal 'maakt wat 'k kon!"

Die zaal was, nota bene, niet meer of minder dan een gewone boeren-kolf baan, waarin een groot aantal stoelen, afgewisseld door kleinetaleltjes, was gezet, vóór een kleine verhevenheid, waarop een muziek

-lessenaar stond, die mij als katheder zou dienen.' Er heerschte eenallesbehalve frissche lucht, die nog dikker en benauwder werd doorwolken van tabaksrook, die boven de reeds bezette stoelen opstijgend,het achterste gedeelte van 't lokaal n nevelen hulde.

Page 117: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

110 MIJN LEZING TE B OSCHWIJK.

„Moet ik hier lezen ?" vroeg ik en de angstige toon waarop ik ditzei noopte mijn reisgenootje mij te hulp te komen met een verwijtend:„Laat je hier van avond rooken?"

„Joa juffer, dat kennen de luu hier niet baten!"„Zoo! nu dan kan ik niet lezen, goeie vriend!" Ik zei 'it tamelijk scherp.,Heb je dan last van je borst ?"„Neen, dat gelukkig niet, maar..."„'t Is lang niet netjes," fluisterde juffrouw Bergmans, mij te hulp

komend, tot Jansen, en toen zij er bijvoegde: „meneer gaat bepaaldweer heen, als je dát niet verandert," zette de herbergier eensklapszijn stem bovenmatig uit en schreeuwde:

„Segoaren en piepen uut! hie kan d'r niet teugen — a je rooken,,goat ie weêr hèn!"

Ik was reeds op het punt iets onaangenaams te zeggen, maar diewelwillende waarschuwing van Jansen werkte zoo weldadig op mijngemoed, dat ik mij, zonder juffrouw Bergmans voor haar tijdige tusschen-komst te bedanken, ijlings naar de gelagkamer, waar intusschen weernieuwe bezoekers binnenkwamen, terugtrok.

„Zoo, nou zullen ze wei ophouden," zei Jansen, toen hij weer bij mijkwam en de deur van zijn huiskamer met een herhaald: „Coat er dantoch in," opende.

Een leunstoel, die er nogal gemakkelijk uitzag, stond bij een ronde,met een rood kleedje bedekte tafel en nam mij gastvrij in zijn armen.De petroleumlamp op tafel brandde flauwtjes en verlichtte spaarzaamhet vertrek. Jansen draaide de pit wat omhoog, lichtte het kapje aanmijn kant iets op zoodat hij in ede schaduw, ik in 't volle licht zat enzei, terwijl hij over mij ging zit'ën, dom goedig lachend: „Loet 'k noees kieken — is meneer boos 'worden ?"

Ik verbeet mijn lachen en zette een knorrig gezicht, feitelijk was ikook niet erg in mijn humeur,

„Boos! — hm! dat nu juist niet, maar ik vind de wijze van ontvangsthier nogal vreemd."

„Nou a' je 't niet goed genggt heb, mo je 't moar geliek zeggen —wil je wien?"

„Wijn? — neen, dankje!"„Bier? — Best Heinekens bier?"„Dankje!"„Wil je dan koffie of sukkeload?"„bankje! geef me strakjes een kop thee, maar vertel me eerst

eens, hoe hier de vork eigenlijk aan den steel zit. — Waar is 'tBestuur ?"

De kastelein zag mij een oogenblik min of meer bedremmeld aan,kuchte en hemde een paar keer, liet zijn beide ellebogen op tafelrusten, na de kap der lamp weer recht te hebben getrokken en zei toenzachtjes: „A' je noe niet kwoad worden, za 'k 't oe zeggen."

„Nu?" — ik begreep niets van zijn zonderlinge verlegenheid.„Wie hebben hier geen Nutsdepartement en d'r is ook geen bestuur

— moar da' je hier 'komen bint is zooveel als 'n partekeliere onder-neming van mien."

Page 118: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

MIJN LEZING TE BOSCHWIJK. 111

Een oogenblik schoot 't bloed mij naar 't hoofd; ik sprong op enzei: „Dus heb je me eigenlijk..."

Blief nou zitten astoeblief; 'k zal oe doadelijk thee brengen."„Ik heb je thee niet noodig, maar ik wil weten waarom je..."„Heb 'k niet 'dacht, da' je kwoad worden zou — heb 'k 't niet

'dacht? En meesters Boarend zei nogal: Jansen, zeidie, hie wordt nietkwoad, werechtig niet, 't is 'n veuls te goeie vént."

Die naieve verzuchting deed me onwillekeurig glimlachen — 't isongelukkig, dat ik zóó goedlachs ben — en daarom zei ik:

„Nu, laat dan eens hooren, wat heb je te zeggen ?"„Wie hadden al zooveul van je 'hoord en hier in 't leesgezelschap

hebben we al je boeken — zie je, ik ben d'r geen liefhebber van.'k geef niks om die flauwe moppies, 'k lees alleenig de krant, moar zeworden hier toch veul 'lezen, en 'n paar notoabelen en meester en denotoaris, hadden al zoo voak 'zegd: „Jansen, je moeten zien, da wedien Maurik ook 'reis hier kriegen. Dominee zei mien nog: „Je kunt't perbieren, moar 'k geloof niet, dat ie bie kasteleins komt," en toenis meester zien zoon op 'n idée komen."

„Wel! Wel! — Dat schijnt een aardige jongen te zijn."„Nou! dat zal woar wèzen; 'n duuvelsch biedehand jong; die heit

oe eigenlijk den brief 'schreven.",,Zoo! maar er stond toch duidelijk „Secretaris van 't Nut" als

onderteekening."„Juust, juust! — dat heit Boarend uut slimmigheid 'doan, want ie

zei: as ie dat nou lezen, zal ie wel komen — en dan moak ie nogbepaald 'n goeien oavond; dat zeidie."

,,Ei! Ei! dat 's pleizierig !"„Joa, moar 't honderoarium hê 'k kloar liggen — of 'k er noe an

profiteer of bieleg da' mo'k nog es zien — en goed zul ie 't bie mienhebben ook — lust meneer rolpens? — En 'n dankbaar publiek hebje ook."

„Hm ! dus per saldo heb jelui me hier er in laten loopen!"„Nou a' je dat nou zoo noemen wilt, joa! — moar" — en hierbij

klopte Jansen mij, over de tafel heen, goedig op den schouder —„anders hadden we je hier ook niet 'kregen, man!"

„Ja! Daar was veel kans voor geweest!"Dat wist meesters Boarend ook wel, doarom is 't heel wies 'weest,

dat ie 't zoo 'doan heit, en a' je 't noe goed bekieken, heit ie ookniet 'jokt."

,,Zoo!"„Wie hebben hier 'n reciteerk'lesie „Nut en Genoegen", doar is

Boarend secretaris van, en als zoodoanig heit ie je dan ook 'schreven,moar ie heit 't deksels leep doan !"

Ik had toevallig den brief nog in mijn zak, en zag, toen ik dien tevoorschijn haalde, dat „Meester's Boarend" heel onder aan den briefzijn naam had gezet en daaronder had gekrabbeld: „Secretaris vanNut" — de woorden: „en Genoegen" stonden aan de keerzijde. Ikhad ze niet gezien, evenmin dat vóór ,,,Nut" de T apostrophe ontbrak.Ik moest inwendig lachen over dien slimmen dorpsdiplomaat en zei:

Page 119: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

112 MIJN LEZING TE BOSCHWIJK.

„Dat 's een veelbelovend jongmensch hoor! ik moet strakjes zijnkennis eens maken."

„Hie zit al van zeuven uur af in de zoal; hie was d'r 't eerst,moar hie komt niet bie oe: dat kun je begriepen!" Jansen zei datdoodleuk.

Plotseling begon ik luid te lachen — mijn goede luim keerde terug— en ik gevoelde mij waarlijk eenigermate gevleid door al de moeite,die de brave menschen zich getroost hadden om mij te Boschwijk tekrijgen.

Mijn gastheer lachte meê, sloeg met de vlakke hand op tafel, datde lamp er bijna van omviel en riep: „Kiek ereis an, nou bin ie weer'n verstandig mins. — Wel joa 1 lach d'r moar éns om — en wat wilie nou gebruuken. Wien? — 'k heb beste rooie wien, hoor! — o,neen! — ie wilt thee hebben — doadelik!"

Hij stond op, haalde een blaadje met theegoed uit een kastje, zettehet voor mij op tafel, nam 't trekpotje en de melkkan meê en zei:„nou za 'k 't wief es bie oe sturen, die motje toch ook ens zien; zeheit 't nou zoo alleroakeligst druk, want hoor ie wel hoeveel volk d'rkomt. — Joa! 't is allemenselijk -goed opnomen, da' je hier komt lezen;ze komen met rietuug uut den omstreek en altemoal goed riek volk;joa, 'k zal d'r oe honderoarium van oavend wel dubbel en dwars uut-hoalen." — grinnekend ging hij heen.

't Geval begon mij inderdaad te vermaken; ik lachte hartelijk uit,toen Jansen was vertrokken, stak een sigaar op, zette mij op mijngemak weer in den armstoel en keek de kamer eens rond. 't Was eennogal huiselijke, tamelijk versteedschte boerenkamer, laag van verdiepingen nieuwmodisch behangen; links was een bedsteê, aan den wandtegenover mij prakten een tweetal wonderbaarlijk gekleurde lithogra-phieën in lijsten en aan een kapstok hingen eenige manskleederen eneen regenmantel. Terwijl ik daar zat en mijn lezing nog eens vluchtigdoorkeek, kwam de voerman, die mij gereden had, naar binnen enbracht mij de thee. Hij zette 't trekpotje naast mij neer op den thee-ketel, keek even in den suikerpot, wischte, vóór hij het neerzette, metde vlakke hand het melkkannetje van onderen af en zei: „D'r is vanalles; meneer kan zien gang goan!" — Toen klopte hij kletsend opzijn knieën en dijen en bromde: „Duuvels, duuvels wat ben 'k nat'worden in 't woagentje, 'k mot efkes 'n andere bokse aondoen."

„Dat 's verstandig van je — je zou anders gauw last van rheumatiekkunnen krijgen."

„Dat kan 'k wel 'boven — 'k heb al 'es rimmetiek 'had, 'n mise-roabel ding, pienlik !" — Zonder plichplegingen nam hij naast mij plaats

op een stoel, ontdeed zich van het natte kleedingstuk, wandelde dood-kalm in zijn onderbroek door de kamer naar den kapstok, nam daareen broek af, en terwijl hij zijn onderdanen er meê bekleedde, kniktehij mij toe en zei: „'k zal dien ouden boks van den boas moar zoolangoantrekken; 'k heb noe geen tijd om noar huus te goan, want 'k motbedienen van oavend!"

„Qui se gêne est gêné," dacht ik en dronk jnmiddels een kop thee,die waarlijk goed was.

Page 120: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

MIJN LEZING TE BOSCHWIJK. 113

Nauwelijks was de voerman vertrokken, toen een zonderling geluidmijn oor trof; 't was alsof in mijn onmiddellijke nabijheid een kindzachtjes begon te schreien. Ik luisterde oplettender en na een oogenblikvan stilte vernam ik hetzelfde geluid opnieuw. 't Was me nu duidelijk,dat 't uit de bedstee kwam. Ik ontdeed de lamp van haar kapje entoen het licht de kamer voldoende bescheen, zag ik een allerliefstkinderkopje dat, met een helder wit mutsje op, tusschen de groensaaienbedsteegordijnen te voorschijn kwam. In de oogjes, die mij aankekenen op de frissche koontjes, glinsterden een paar traantjes en van eenpaar bevende lipjes hoorde ik de woorden: „'k kan niet sloapen, 'k wolens drinken !"

„Wel, liefje ?" vroeg ik opstaande: „lig jij daar zoo in bed te schreienen kun je niet slapen ?"

,,Neen! 'k wil d'r uut!"Terwijl ik naderde, lachte het aardige kind, een allerliefst meisje

van ongeveer vier of vijf jaren, door haar traantjes heen, stak mij debeide armpjes toe en vroeg: „Uutnèmen ! woater drinken?"

Voor ik het kindje uit bed nam keek ik nog even rond naar eenkaraf of een lampetkan, maar geen van beiden was in het vertrekaanwezig — „drinken, asjeblieft !" herhaalde de kleine en toen ik haaruit de hooge bedstee tilde, spartelde zij met haar lieve, kleine, blootevoetjes en riep: „Eerst kousies oan?"

„Lieve heer!" dacht ik, „waar haal ik nu kousen vandaan ?" — iklei 't schaapje weer in bed, ging in de deur, die naar de gelagkamerleidde, staan en riep: „Aannémen!"

Geen antwoord volgde, want alles was druk in de weer, om demenschen, die binnen kwamen, bij het afleggen van hun goed te helpen.De heer Jansen — mijn impressario — stond aan de deur der kolfbaanen riep onophoudelijk: „Astoeblief ! oe koarten, dames en heeren !"

Waar al die menschen vandaan kwamen, begreep ik waarlijk niet.„Uutnèmen?" vroeg 't kind opnieuw en begon weer half te schreien.„Ja liefje! — ik kom !" -- ik riep nogmaals ,,aannemen! -- hé, zeg!

jij daar vriend, kom eens even mee" — ik tikte den voerman-kellner,die juist voorbijstoof met een blad vol koppen koffie even aan —„'t kind wil er uit; 't moet kousen hebben en..."

„'k Heb geen tied! — 'k mot bedienen !"„Juffrouw!" dit zei ik tegen een groote, logge boerenmeid, die een

paar dames-notabelen haar natte mantels hielp afdoen — „kom eenseven binnen, de kleine schreit en...."

„Loat 'r moar drijven, — dat went wel — da's niks!"Mijn stem ging verloren in het gedruisch en ik retireerde tot op

den drempel der kamerdeur. De logementhouder-bureaulist zag mijstaan, knikte mij toe, hield een paar kaarten in de hoogte en riep:„'t Goat goed — 'k heb oe honderoarium d'r al uut. — Hoal moar wa'je noodig hebt van 't buffet, — 't is alles tot meneer's dienst i"

Plotseling voelde ik iets achter aan mijn jas trekken en omkijkendzag ik het kleine meisje op haar bloote voetjes achter mij staan.

„Ben zelf uut bed 'kropen! 'k Wil bie meneer kommen," zei 't kinden drong zich tegen mij aan."

8

Page 121: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

114 MIJN LEZING TE BOSCHWIJK.

Ik nam het bijdehandte drommeltje op den arm, greep intusschenden regenmantel van den kapstok, wikkelde haar voetjes daarin en zateen oogenblik met het kind op mijn schoot, bij de tafel. 'k Liet haarwat melk drinken, en zij, als wilde zij voor die lafenis bedanken, stakmij haar frissche lipjes toe, trok me gevoelig aan miijn knevel, druktezich vertrouwelijk tegen mij aan, keek mij erg vriendelijk en onbe-schroomd in de oogen en vroeg: „Geef mien 'n hapjen suuker."

„Welzeker, liefje — dáár! Hoe heet je ?"„Mieke !"„En hoe oud ben je?"„Vief joar ! 'k heb een hondje en de poes heet Piet !" Ze stak haar

vingertjes in mijn thee en proefde; ik hield haar polsje vast, want hoewel gevormd de kleine handjes ook waren, overmatig zindelijk schenenze mij niet; toen vroeg ik:

„Zoo! en hebben ze jou zoo in bed gelegd en kon je niet slapen ?"„Neen! — d'r was zoo'n leven — doar!"„Dat 's niet lief van je moesje, hè ?"„Moeke is bie onzen lieven Heer," zei 't kind en stak haar wijs

-vingertje in den suikerpot.„Huml — Zoo!"Zij knikte zeer wijsgeerig, terwijl zij haar vingertopje afzoog en liet

er aanstonds op volgen: „Omoe heit mien in bed 'brocht !"„En waar is je vader —' daar ?" ik wenkte met 't hoofd naar de

gelagkamer.Mieke deed een aanval op het melkkannetje, haalde 't naar zich toe,

keek aandachtig in de melk en zei: „voader is ook bie onzen lieve Heer."„Hm !"'t Aardige blonde kindje, dat ik op mijn schoot 'had, was dus een

weesje en onwillekeurig zei ik medelijdend: „Arm schaap, heb jij geenvader en moeder."

Zij trok mijn horloge uit mijn zak, hield het aan het oortje en vroeg:„Moak 't es open?"

„Zie dan maar! — mooi, hè!"„Jao ! en zal 'k oe nou es kussen ?" Zij richtte zich op mijn schoot

omhoog, gaf me een zoen, liet zich daarna „te paard" op mijn knievallen en kommandeerde: „peerdrieden !"

Mieke lachte en schaterde van de pret, terwijl ik haar op en neerdeed wippen en riep herhaaldelijk: „Toe dan moar — nog ens! —nog èns !"

„Wel heiligen Hendrik! heb ik mien lever; zóó wat 'zien!" klonk hetop eens vlak naast mij, en omziende ontwaarde ik een kleine, gezettevrouw, met een gerimpeld, maar toch nog kleurig en frisch gelaat, datdoor het gouden oorijzer en de witte muts voordeeh"g uitkwam. Eenpaar levendige blauwe oogen zagen mij vriendelijk aan en toen hetmeisje lachend „Omoe l" riep, antwoordde de boerin: „Nou, Mieke, datheb ie troffen 1 ie hebben 't goed bie meneer," en tot mij: „Heit meneerd'r Mieke 'es uutnomen?"

„Ze kon niet slapen, juffrouw!"„Fij, fij! da's stout van Mieke — kom, loat Omoe oe moar gauw

Page 122: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

MIJN LEZING TE BOSCHWIJK. 11,5

weer in bed leggen en dan goa ie lekker sloapen; mó' "je meneer noezoo lastig wezen ?"

„Bie m'neer blieven!" riep 't kind en liet 't lipje hangen.„Neen! altemoal gekheid; toe gauw, geef meneer 'n tuutjen en dan

één, twee, drie d'r weer in!" En de daad bij 't woord voegend, nam zij't kind van mijn schoot en bracht het in de bedstee.

Alsof we reeds oude kennissen waren, kwam de boerin tegenovermij aan tafel zitten, lichtte het deksel van den theepot en vroeg: „Hebie wel thee genag?"

„Plenty !"„Wat zeit meneer ?"„Genoeg, moeder! — 'n aardig lief kind!"„Och joa, wie bint er ook wat gek mee! -- heur moeder is verleden

joar 'storven, de voader 'n joar vroeger... Wil ie geen beschuutjenbie de thee ?"

„Dankje l is 't je eenigste kleinkind ?"„'t Is geen kleinkind; wie hebben vief kinders' had, moar altemoal

jong 'storven, za'ke oe nog ens inschenken ? -- Mieke bestoat onsnimmendal."

,,Ei! dus een aangenomen kind?"„Jao! zoo kun ie 't noemen, — wie hadden hier op 't dorp sedert 'n

poar jaar, 'n oakelig armoeig huushouden; de man was ,vroeger'n heer'weest en de vrouw 'n zwak minse, ging hier en doar uut noaien, moarze kreeg 't slim op de oogen, doardeur kon ze niet meer. — Toen ishie 'storven en de vrouw bleef achter zonder 'n cent geld; ze liep toen'n bitjen met den bollenkorf, moar op 't loatst werd ze te miseroabelziek en toe 'k es bie d'r kwam, om eten te brengen, moalde dat kindd'r al moar deur de hersens, en om d'r toen wat te bedoaren, zei ik:Wees moar stille, a'je dood bint zullen wie Mieke wel nèmen. Zie je,meneer! dat mins kon nou bepoald niet sterven deur 't idee, dat 'tschoapien noar 't gesticht Veenhuuzen zou moeten. — Toen is ze op'ens rustiger 'worden en 'storven en wie hebben 't kind bie ons 'nomen."

„Je bent een goed wijf, hoor !" ze# ik eensklaps, en de oude vrouwmet haar rimpelige koonen lachte mij vriendelijk toe, terwijl ze zei:„Meneer houdt veel van kinders, he?"

„Veel!"„Ben ie ook 'trouwd ?" vroeg zij, zich vertrouwelijk naar mij over-

buigend.» Zeker!"„Ook kinders ?"„Twee !"„Dat's zuunig voor zoo'n groote vent, hoor!"„Twee jongens!"„Zoo! noe dan heit meneer ten minste voor den stoat 'zorgd -- en

goat meneer noe iederen oavond zoo uut lezen ?"„Nu, 'k sla ook wel een enkelen keer over."Eensklaps lei ze, over de tafel heen, haar hand op mijn arm en vroeg:

„Heb ie wel eten 'had veur ie van huus ging — Heerink! Heerink!doar denk 'k nou eerst aan!"

Page 123: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

116 MIJN LEZING TE BOSOHWIJK.

„Welzeker!"„Nou, dan is 't goed! -- en kan meneer nou zoo met lezen zien kost

ophoalen, of schrief ie ook in de krant ?"Ik moest eens even lachen over mijn gastvrouw, die me als een

rechter van instructie zat te ondervragen en zei: „Ook al, maar overdagdoe ik in sigaren."

Plotseling barstte zij in lachen uit en riep, „kun je begriepen, insigoaren!"

„'t Is heusch waar!"„Och! neen! meneer is toch geen sigoarenmoaker?"„Fabrikant, waarachtig."„Zoo! — nou dan moet Jansen oe ook moar 'ens 'n poar kistjes af-

koopen; heb ie ze ook van de zes, moar goeie ?"„Waarachtig, heele beste!"„Trekken ze goed ?"„Overheerlijk!"„En branden ?"„Als pek en zwavel!"„Noe, dan krieg ie de klandisie, hoor! -- wie verkoopt d'r Zundags

wel vieftig."„Sakkerloot !"De vrouw leunde nu achterover in haar stoel, zag mij knipoogend

aan en zei: „Meneer is niks niets trotsch — en kan meneer nou ookzoo goed lezen, als ze zeggen? De roep is er wel van, maar 't kansoms erg miseroabel tegenvallen, begriep ie ?"

„Natuurlijk!"„Wie hebben hier verleden joar op recommandoasie van anderen ook

'n goocheloar 'had, moar dat was niks nimmendal — je kon 't allemoalbegriepen, wat ie dee! We zullen noe es kieken hoe meneer 't moakt."

„'k Hoop u te voldoen, juffrouw!"„Nou! 'k zal es goed luusteren, moar je moeten al 'n boas wezen,

a'je 't beter doen dan meester's Boarend. Mins! Mins! als die 's Zundagsoavond hier in 't klésie reciteert heit, is ie 's anderendoags zoo schor,da' je 'm niet verstoan kunt. Joa! Boarend kan d'r wat mee!"

„'k Zal heusch mijn best doen, juffrouw!" beloofde ik ernstig.„En meneer moet ze van oavend moar 'es goed baten lachen, want

ik heb op'merkt, dat ze 's oavends in 't k'lesie niet half zoo veul ver-teren als d'r noarigheid veur'droagen wordt, — van dooien en zoo —moar als 't kemieke stukken bint, dan komt er heel wat wien op toafel.Meneer mot 'n beetje om mien buffet denken. — O! doar is dominee!n'oavend, dominee! doar zit meneer Maurik; wie hebben al soamenkennis 'moakt. Nou mot dominee- moar es met 'm proaten; 't is eenheel gemeen mins..."

Vóór ik vrouw Jansen voor haar goede meening bedanken kon, waszij verdwenen en zei de dominee lachend: „Zij bedoelt gemeenzaam,dat begreep u zeker wel ?"

Natuurlijk !"De predikant, een eerwaardige oude heer, min of meer verboerscht

door het lange verblijf te Boschwijk, maar met een joviaal oud gezicht,

Page 124: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

MIJN LEZING TE BOSCHWIJK. 117

dat mij dadelijk sympathie inboezemde, werd op den voet gevolgd doorden burgemeester, een middelding tusschen een heereboer en een turf-schipper.

„Oangenoam oe hier te zien" en „Oakelig weer," waren de eenigevolzinnen, die ik dien avond uit zijn edelachtbaren mond hoorde.

De schoolmeester — in zijn soort een kostelijk type: 't was ook aleen oudje — kwam achter hem aan, begroette mij met een tamelijklinksche buiging en zei, erg heesch: „Meneer zal wel van Jansen hebbengehoord dat, ahem! ahem! • — ik spreek wat onduidelijk, want ik hebzieke mangelen — ahem!" — hij wees op zijn keel — ,,Ahem! U zalwel vernomen hebben, dat mijn jongste zoon Barend zich eigenlijk eenvrijheid heeft veroorloofd, die — ahem! — niet te pas kwam, maar —'t prikt zoo van binnen, weet u! — maar we hopen, dat u niet boos isgeworden. — Ahem! 't is lastig wanneer je mangelen niet in orde zijn— heeft u er nooit last van? — Ahem! ahem!"

De brave onderwijzer was blijkbaar verlegen, hoe hij den diplomatiekenzet van zijn zoon zou verontschuldigen en zei dus: „Afijn! hij heeftons in allen gevalle het genoegen van uw bezoek bezorgd."

„Juist!" bevestigde de dominee, „wij zijn hem daarvoor dank schuldig,al was de wijze waarop hij 't deed dan ook...."

„'n Beetje zonderling! maar 't is nogal aardig van hem gevonden,"viel ik lachend in, om den goeden meester te hulp te komen. „Ik wilin de pauzeering wel eens kennis maken met uw veelbelovenden zoon."

» 0!" hernam de meester. -- „Ahem! de jongen is eigenlijk 'n beetjegeniaal, weet u? — Ahem! — die vervloekte mangelen — hij is eenminnaar van de letteren en een van uw warmste vereerders en —Ahem! Ahem'.... U kan heusch niet gelooven, hoe lastig 't is...."de onderwijzer tikte met beide voorvingers tegen de onderkanten vanzijn karbonadevormige bakkenbaardjes en slikte een paar maal metopgetrokken wenkbrauwen een denkbeeldig iets op.

Ik begreep 's mans toestand volkomen en vond het echt christelijkvan den dominee, dat hij opstaande glimlachend zei: „'t Is al welmeester — meneer begrijpt 't nu — 't is tien minuten over achten,wanneer 't u goed is, geachte spreker, kan de lezing beginnen."

„Ik ben gereed!"„'t Was stikvol en erg warm; en toen ik de verhooging betrad, werd

ik door het publiek, welks gehalte mij verbazend meeviel, met een lang-durig applaus en getrappel verwelkomd, en midden in de zaal riepiemand: „Leve van Maurik l" Ik geloof zeker, dat het „Meesters Boarend"was, die zijn geweten op deze luidruchtige wijs tot zwijgen wilde brengen.

Intusschen -had ik mijn boek op den muzieklessenaar geplaatst eneen blik van verstandhouding gewisseld met juffrouw Bergmans,, die opde derde rei, naast twee ledige stoelen zat.

Met mijn oogen en een lichten hoofdwenk naar de onbezette plaatsenvroeg ik haar: „Komen uv zwager en zuster niet ?"

Zij haalde, als antwoord, glimlachend de schouders op.Terwijl ik de gebruikelijke woorden: „Geachte dames en heeren!"

zei, ontwaarde ik op een der achterste plaatsen het vroolijk gelaat enden bruinen krullebol_ van mijn vriend Bram Dorsman, die, met de hand

Page 125: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

118 MIJN LEZING TE BOSCHWIJK.

boven zijn hoofd wuivend, mij lachend toeknikte en een gezicht trok,als wilde hij mij toeroepen: „Wat zeg je dáár wel van, dat ik hier inBoschwijk verzeild ben?"

Gedachtig aan vrouw Jansen's buffet, droeg ik een grappige vertellingvoor en de notabele jongere en oudere dames, die vooraan zaten, kekendaarbij eerst elkander aan, toen naar de vrouw van den dominee envan den notaris, en daar zij bemerkten dat die twee dames zich deweelde van 't lachen veroorloofden, vatten zij moed en lachten in alletoonaarden mede, soms zelfs zóó luid, dat men achter in de zaal nu endan een „chut!" deed hooren.

De stoelen naast mijn reisgenootje bleven intusschen ledig en hoeverder mijn vertelling vorderde, hoe onrustiger juffrouw Bergmans erbegon uit te zien. Zij begreep er blijkbaar niets van, dat haar familieniet kwam en telegrapheerde mij herhaaldelijk van onder hare langewimpers: „ik ben niets op mijn gemak."

In den letterlijken zin des woords, verdiende ik dien avond in 'tzweet des aanschijns mijn honorarium en was hartelijk blij dat ik konpauzeeren.

't Publiek ging, in opgewekte stemming, de kolf baan uit, om zichwat te verfrisschen, en ik zag mijn vriend Bram naar mij toekomen,terwijl 'k juffrouw Bergmans aansprak.

„Ze zijn niet gekomen, zooals u ziet," zei ze, en in haar stem klonKeen weinigje angst, toen zij vervolgde: „als er maar niets gebeurd ismet het rijtuig; 't is zulk slecht weêr en moeielijk rijden op den dijkdoor de sneeuw."

„Kom! 'k zou me maar niet ongerust maken; uw zwager zal zekerplotseling bij een zieke zijn geroepen."

„Wel mogelijk, maar dan was mijn zuster toch gekomen en...."„Misschien zien we hen strakjes nog — wilt u niet zoolang bij mij

in de kamer komen en wat gebruiken? U zit hier anders zoo alleen."„Gaarne !" zij stond op.Daar was Bram.„Wel ouwe jongen!" zgi hij hartelijk en -gaf me een krachtigen vriend

-schapsslag op den schoeder, „je hadt niet verwacht, mij hier in ditnest te ontmoeten; 'k was voor zaken te Kalkhoven en ben met eenklant, die naar je lezing ging, meegereden, omdat ik dacht: „jij bentallicht amusanter dan de boeren te Kalkhoven en..."

„Dankje voor je preferentie — mag ik je eens even voorstellen aanmijn reisgenoote juffrouw..."

„Mina Bergmans!" riep Bram eensklaps, toen hij haar aanzag. „Juf-frouw Bergmans, U hier ?" herhaalde hij op een toon vol blijde verras-sing, „hoe is dat mogelijk ?"

„Door uw vriend!" antwoordde zij hoffelijk en toen; „Hoe gaat hetu, mijnheer Dorsman?" Zij reikte hem haar handje, dat zij naar 't mijvoorkwam, veel langer in de zijne hield dan noodig was.

„Ik zal je dat wonder verklaren, Bram, als je meêgaat naar mijn;,foyer" want ik heb een verbazenden dorst. — U kent dus mijn vriend ?"

„We hebben elkaar in Amsterdam 'n paar maal ontmoet."„En," viel Bram op eens in, even kleurend, » 'k heb na dien tijd 't

Page 126: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

MIJN LEZING TE BOSCHWIJK. 119'

genoegen niet meer gehad u te ontmoeten, ofschoon ik dikwijls genoeg. .,,Kom: we kunnen daarbinnen veel beter praten; vooruit Bram! —

mag ik het genoegen hebben ?" — ik bood juffrouw Bergmans mijn arm.„Pardon! dat genoegen zul je aan mij moeten laten, amice! — ga

jij maar als éclaireur vooruit."

Een oogenblik later zater we bij een glaasje wijn in Jansens's huis-kamer te keuvelen, Bram met juffrouw Bergmans, ik met den dominee.De meester kwam bij ons zitten en vertelde, ondanks zijn „ziekemangelen", dat Barend niet te vinden was, maar dat hij probeeren zou,of hij hem na de lezing ook aan mij zou kunnen voorstelen.

Ik hield intusschen een oogje op mijn vriend Bram en juffrouwBergmans, die zoo druk met elkander babbelden, dat geen van beidener aan dacht het glas wijn, dat voor hen stond, te ledigen.

Buiten loeide de wind en kletterend sloegen de hagelsteenen tegende ruiten.

„Bar weêr!" zei dominee.„Om geen hond of kat naar buiten te jagen," vulde meester aan.„Hoe kom ik toch naar Hastendam," zuchtte de juffrouw: „ik be-

grijp er niets van, dat mijn zwager niet komt!"„Bepaald uitgeroepen!" troostte ik.„As ze niet komen, zit er, niets anders op, dan dat ik hier blijf lo-

geeren en morgenochtend naar Hastendam ga — 't is hier immers eenlogement ?"

„Zeker! 't is het verstandigst wat u doen kan," beweerde de predi-kant. „U kan hier een goed bed krijgen — nietwaar Jansen?" ditlaatste tot den herbergier, die binnen was gekomen met de tijding„dat 't publiek alweêr in de zoal zat en dat meneer Maurik nog moarèns 'n allemachtig oardig moppie moest veurdragen."

„Kan ik hier logeeren, — 'k zal 't doadellijk oan de vrouw zeggen;moar misschien komt dokter nog wel; in alle gevalle zullen we er oprèkenen, da' je blieven!"

Terwijl we ons gereed maakten om weer naar de zaal te gaan, kwamBram even bij mij staan, dronk haastig zijn glas wijn uit en vroeg:,,Kerel! is dat nu geen allemachtig lieve meid! ik ben weergaaschblij, dat 'k haar weerom zie; 'k had een paar maal met haar gedanst,— Vent! ze danst als een engel, en zoo onderhoudend is ze, hum!d'r zit wat in: zie je, geen alledaagsch, geen oppervlakkig meisje —en een verduiveld gezellig gezichtje, hé ?"

„Bram !"„Nu?"„Moet ik haar mijn arm presenteeren of..."„Neen, leukert! — ik! Pardon, dominee, ik heb de juffrouw hierheen

geleid, 't is dus ridderplicht, dat ik haar ook weer. . ."„Op haar plaats breng, natuurlijk !" En terwijl Bram haar met een

halfluid „Mag ik ?" zijn arm bood, keerde de oude dominee zich glim-

Page 127: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

120 MIJN LEZING TE BOSCHWIJK.

lachend tot mij en zei zachtjes: „dat jonge volkje is toch overal 'tzelfde."

Het tweede deel van de lezing begon; ik trachtte weer zoo grappigmogelijk te zijn.

't Publiek had plezier, maar juffrouw Bergmans en Bram, dienatuurlijk dadelijk een van de ledige stoelen naast haar in gebruikhad genomen, keken min of meer ernstig. Bram fluisterde haar dikwijls,heel zachtjes, iets toe en zij stootte hem dan even dikwijls, haastonmerkbaar, aan, met een korte, bijna geïrriteerde beweging, en ophaar gelaat las ik duidelijk de verzuchting: „och, hou je toch asjeblieftstil, wat moet van Maurik wel van ons denken? 't Is net of we hemvoor den gek houden."

Dan zette Bram eensklaps een zóó ernstig gezicht en staarde mijplotseling met zooveel nagemaakte oplettendheid aan, dat ik de grootstemoeite h 1, om mijn lachen te bedwingen, maar ik hield me goed enmerkte op, dat hij, na zoo'n vlaagje van quasi-belangstelling, zijn joviaalgezicht weer in gewone plooien bracht en haar scheen toe te fluisteren:„Hij merkt er niets van!"

Maar!... van Maurik merkte het wel degelijk en toen hij eindelijkzei: „Dames en Heeren, ik heb gezegd!" en 't publiek opstond, omnaar huis te gaan, kon hij niet nalaten, het oogenblik, dat juffrouwBergmans bukte, om haar fichu, op te rapen, waar te nemen, om ver-manend den wijsvinger op te heffen tegen zijn vriend Bram, die hemmet 't nuchterste gelaat van de wereld poogde aan te zien, maarwiens oogen duidelijk zeiden: „Ouwe jongen, hou je maar kalm, jezult later wel meer van me hooren!"

„En met dit glas wijn zeg ik den geachten spreker dank voor zijnelezing en veroorloof mij den wensch te uiten, dat dit wel de eerste,maar niet de laatste maal moge zijn, dat hij ons met zijn tegenwoor-digheid vereert," zóó toastte, na de lezing, de dominee, die zeer waar-schijnlijk de eer van Boschwijk tegenover mij wilde ophouden.

Hij dronk zijn glas wijn uit, reikte mij , de hand en vertrok met denmeester, die mij zeer hartelijk verzekerde, dat hij „ontzaggelijk veelpleizier had gehad" maar met een kuchje er bij voegde: „dat Barendnergens was te vinden."

Daar kwam vrouw Jansen binnen, warm en rood van al de drukte.zij stak mij trouwhartig de hand toe en toen ik die aannam, gaf zijer met haar linker een fermen slag op, terwijl ze zei: „Nou! meneerheit 't heel best 'moakt; 't is me erg toegevallen. Ik heb er 't fienewel niet van begrepen, moar 'k heb toch mien buuk vasthouden ,van't lachen, omdat ie zoo miseroabel lèlike gezichten trokken. Mer}eermot oanstoanden winter moar 'es weeromkomen.... En noe za'k 'esgauw wat brood veur oe kloar zetten; 'k heb krek 'ri best stuk ge-broaien ossenvleesch op schotel, doar kan meneer zooveul afsnieden,als meneer zelf wil en...."

Page 128: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

MIJN LEZING TE BOSCHWIJK. 121

Glimlachend viel ik in: „Neen, moeder! zóó kom je er niet af,Jansen heeft me rolpens beloofd."

„Joa! dat kan Jansen makkelijk zeggen, moar wie hebben nou geentied om ze te bakken, begriep ie? D'r zit nog veul jong volk in dezoal, doar motten wie 't van hebben, die goan nou eerst recht achterde wienflesschen en de broodjes zitten — 'a je es weeromkomen kriegje rolpens hoor!"

„Di: rolpens gaat je neus voorbij, amice!" lachte Bram, die inmiddelsmet juftrouw Bergmans was binnengekomen en daar tot vrouw Jansenzei: „Heb je een kamer voor de juffrouw gereed gemaakt ?"

„Joa meneer! — Wil de juffrouw 'ens kieken ?"„Ik vind het allernaarst dat mijn zwager niet gekomen is, 'k ben

t3ch zoo ongerust; 'k wou dat ik nog naar Hastendam kon komen --'k zal toch geen oog dicht doen van nacht."

Het meisje zag er onmiskenbaar angstig uit, haar lippen trilden enmet haar -mooie oogen zag zij beurtelings Bram en mij smeekend aan.

„Heb je geen rijtuig, vrouw Jansen?” vroeg Bram.A Neen, meneer! wat wie hebben is al lang besproken — ie begriepen

met 't slechte weêr..."„Dat oliewagentje, waar ik mee van 't station ben gehaald ?"„O, dat's allang vort met drie heeren uut Middelwiek — kom,

juffer! laat ik oe 't bed moar's wiezen — a' je slaapt, goat de angstwel veurbie." Zij deed een pas vooruit naar een deur achter in dekamer. „Kom, juffer, goa 'es mee, de koamer is hier doadelik achteren a' je er noe 't eerst bint, heb je ook de keus."

„Waarvan ?" vroeg juffrouw Bergmans.„Wel, van de bedden! — 't zal meneer Maurik wel 't zelfde wezen,

of ie in 't ledikant of in de bedstee sloapt; zoo'n groote, dikke ventkan overal wel teugen. Kom, juffer!"

„Hè ?" vroeg ik.„'t Is 'n ruume koamer," ging ze voort, „en als meneer noe in de

bedstee sloapen wil, kan de juffer 't ledikant kriegen."Met groote verschrikte oogen zag mijn reisgenootje de herbergierster

aan en vroeg, verlegen blozend: „Maar heb je dan voor mij geenaparte kamer?" 1

„Nee juffer! wie hebben moar één loseervertrek, moar ruim enkostelijke bedden."

Bram snelde eensklaps lachend de deur uit. Juffrouw Bergmans keekijselijk beteuterd en stotterde: „Ja, maar — è — ziet u — 'b hum!— zou er niets anders op te vinden zijn ?"

„Joa als de juffer bie mien sloapen wil, dan moet Jansen van nachtmoar in den stal."

„Zou de juffrouw niet bij den dominee of bij den meester kunnenlogeeren?" vroeg ik.

„theerink! Heerink!" riep vrouw Jansen, de handen verwonderd op-heffend, „wat moaken die stadsminsen toch 'n viezevoazen over zoo'n ,

kleinigheid — je zult mekaar toch niet bieten !"„Alles in orde!" klonk het eensklaps uit de geopende kamerdeur.

Bram kwam haastig binnenloopen en zei: „Juffrouw Bergmans, ik heb

Page 129: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

122 MIJN LEZING TE BOSCH WIJK.

er wat op gevonden, ik zal u naar Hastendam brengen — 't is maareen half uur rijden. Mijn klant uit Kalkhoven zal hier nog 'n uurtjeblijven plakken en leent me zijn rijtuig. U ziet er toch niet tegen op,om op een tilbury te zitten ?"

„O, neen! volstrekt niet!" Een warme, dankbare blik beloonde mijnvriend Bram, die zich op de lippen beet om niet te lachen, toen „devrouw" knorrig zei: „'t Is nog al lekker weer om op zoo'n openwoagentje te zitten — noe, meneer Maurik dan heb ie de ruumte!"

Een half uur later — 'k had met smaak wat brood en ossenvleeschá discrétion genuttigd, ging ik in de ijzige koude, verbazend grootelogeerkamer te bed en juist wilde ik bibberend onder de kille lakenskruipen, toen, zonder voorafgaand tikken de deur openging en degroote, zware boerenmeid binnenkwam. Zij droeg iets in haar zwartwollen voorschoot, nam in 't minst geen notitie van mijn onvolmaakttoilet en zei: „de vrouw het mien 'zegd, da'k 'n kruttkske in oe bedleggen zol, omdat 't zoo koud is — 'k had 't door de drukte vergeten,hier is 't, en dan mok meteen de lamp wegnemen. Bin ie kloar, kruupd'r dan moar in; 'k zal 't oe wel oan de voeten leggen."

„O, heilige eenvoud!" dacht ik, terwijl ik me te bed begaf en tegelijkde onverdragelijke koeienlucht waarnam, die mijn „bonne" uitwasemde.

„Za'k oe ook nog 'n dèken overgooien ?"„Neen dankje! — 't is al heel wel zóó!"„Nou, dan genacht, meneer! wel te rusten!" Zij nam de lamp van

tafel en vertrok.Goeie hemel! wat was dat bed koud; ik rilde onder die onuitge-

wasemde lakens; zelfs de heete kruik was niet in staat mij warm temaken. Eerst kon ik den slaap niet vatten maar eindelijk dommelde iktoch in om dadelijk weer klaar wakker te worden door een zonderlinggeschuifel en getrappel, dat mij, vermengd met de onmelodische tonenvan een viool en een klarinet, de ooren verscheurde. Nu was 't metslapen voorgoed gedaan; ik sprong uit bed, trok mijn jas, die op denstoel er voor lag haastig aan, en ging op den tast, de kamer door. Ikwilde stilte gebieden, opspelen, vloeken, razen — ik wist zelf niet watik wilde, want ik- was heel boos.

Eindelijk vond ik de deur, natuurlijk de verkeerde, opende die enstond eensklaps achter in de kolf baan in het volle licht, vlak voor hetbuffet, waar Jansen druk bezig was, met inschenken.

. „Wat is dat nu?" vroeg ik nijdig.„Ik 'loof dat 't den blauen Donau is," antwoordde hij doodleuk,

zonder op te zien, en een paar boerenjongens, die voor 't buffet stonden,draaiden zich om, sloegen plotseling met de handen op hun knieën enbrulden vol pleizier: „O, Heerink! Hêerink! wat ziet meneer d'r noeoardig uut !"

„Loop jelui naar de..." ik bereikte met één sprong de deur, meteen tweeden mijn bed en wat ik toen onder de dekens heb gebromd,zal ik hier maar niet herhalen.

Page 130: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

MIJN LEZING TE BOSCH WIJK. 123

Op „am schonen blauen Donau" volgden een schotsche drie, eenwals en een mazurka; bij de quadrille daarna hoorde ik, Goddank!het geschuifel en de muziek hoe langer hoe onduidelijker en doffer, entoen ik eindelijk, dank zij „het kruukske" door-en-door warm geworden,insliep, droomde ik van het bal. Ik zag den meester met zijn ziekemangelen in wilden galop, achter Barend aan, door den zaal razen. Dezwijgende burgemeester kommandeerde de quadrille, dominee danstetegenover vrouw Jansen een erg gedegageerde „cavalier seul" en toener „à la guerre !" werd geroepen, holden allen de tilbury na, waarinBram en juffrouw Bergmans eensklaps door de zaal reden. Hetrijtuigje rolde pijlsnel voort, door den wand heen, den straatweg op;ik alleen kon het volgen al de anderen bleven achter. Eindelijk zagik — 'n auteur ziet al wonderlijke zaken als hij droomt — hoe Bramen Mina vertrouwelijk, dicht tegen elkander aangedrukt, op het kleinekarretje over den besneeuwden weg reden, en hoe een klein, blond,geblinddoekt minnegodje eensklaps in de tilbury sprong en met henmeereed.

Page 131: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

BIJ 'T OPRUIMEN.

— Nu ben je heusch een lieve man, dat je helpt opruimen, hoort— Wel zeker, vlei me maar; — je hebt nu immers je zin, Mina.— Maar 't was toch wel hoog noodig, dat je eens opreddering

hield in je kleerkast, Herman, en ik kan nu voort met den schoon-maak — gebruik je dien ouwen hoed nog ?

— Hum, neen! die is caduc — geef dien maar weg!— Gunst! wat ben je scheutig vandaag; dat 's al 't vierde stuk

waar je afstand van doet, — twee bottines, een broek, een vest...— Nu daar heb je er dan een jasje bij, lacht Herman en gooit

zijn vrouw, die de afgedankte kleeren op een stoel, naast de tafellegt, een dikke, zware overjas toe, die voor haar op den grond valt.

— Noem je dat een jasje? 't Is een echte schanslooper. Goeiehemel! wat is dat ding zwaar en wat is ie beschimmeld. Och heer!de kast zal toch niet vochtig zijn geworden. De zorgzame huisvrouwgaat de diepe muurkast in, voelt met haar blanke handjes langs dewanden en keert dan tot de tafel terug met de overtuiging dat dekast gortdroog is.

— Hè, daar schrikte ik van, zegt ze, — verbeeld je vocht in dekast, maar hoe komt die jas zoo uitgeslagen?

— Wel, Minalief, door 't lange hangen — ik heb 'em in geen driejaar aan gehad. .

— 0! wat 'n verkwister; die jas is nog wat best voor 's avonds.— Och, 't ding zat me altijd onpleizierig en was me te zwaar,

daarom kocht ik een andere — en kijk eens, versleten is ie ook, aande mouwen — maak er Dirk maar gelukkig mee, kind!

— Dirk de oppasser? Maar die verdrinkt in jou jas, vent.— Nu! dan moet hij 'm maar laten verkleinen.— Dus — afgedankt, zonder genade!— Fort mid Schaden! zegt Herman en bekijkt dan met alle aan-

dacht een pantelon, die er zóó zóó uitziet — en hem daardoor, nu hijin een weggeefbui is, tot overwegen stemt.

Mina heeft intusschen een voor een de zakken van de oude overjasnagevoeld. — Er kon soms nog iets inzitten, Herman is niet van de

Page 132: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

BIJ 'T OPRUIMEN. 125

netste, denkt ze en haalt achtereenvolgens een beschimmelde sigaar,een potloodje en een witten zakdoek te voorschijn.

Lachend plaagt ze; — Zoo meneer! zorg jij voor je zakdoeken? —'t Is wat moois — en nog wel een linnen.

— Wees maar blij dat je 'm terughebt, voel nog maar eens, misschienzit er nog wel meer in, maar geen geld, daar pas ik wel voor op!

— Ik ben al bezig: dáár — 'n tramkaartje ook -- terwijl zij de jasopvouwt en glad strijkt, voelt ze aan het ondereind iets hards tusschende voering, dat haar doet zeggen: — Wat zit daar? 't Is hard en......

— Misschien een verloren rijksdaalder, Mina. Haal 'm er uit!-- Hé, wat ben je toch een slordervos, in dien eenen zijzak is een

heel gat, waarom zeg je zoo iets niet; 't is een oogenblik werk om't te repareeren — foei! ik kan er met mijn heele hand door.

— Ja, als je den boel openscheurt!— Hé!— En ik hoor 't. Dat doet je nieuwsgierigheid, vrouwtje!— En ik heb 't nog niet eens, 't zit heelemaal onderaan, maai wit

is 't toch ? Heer, wat voelt 't raar en.... kijk! 't is een tinnen sol-daatje, een ruitertje. Ze haalt een klein iewat verbogen ruitertje tevoorschijn en zet het midden op tafel, — Hoe komt dat in je zak,Herman? Haar, gelaat wordt ernstig, min of meer bleek en zachtjeszegt ze: — 't is een soldaatje van Kareltje.

— Wat zeg je? Haar man komt bij de tafel, neemt het stukjespeelgoed in de hand, bekijkt het met aandacht en zet het dan be-hoedzaam weer neêr, na 't wat recht te hebben gebogen, zoodat deruiter zijn arm — de sabel ontbreekt — weêr dreigend vooruitsteekt,Even zuchtend zegt hij: — Ja 't is zoo; van hèm.

Beiden zwijgen en zien naar het kleine voorwerp op tafel.En in dat oogenblik komt eensklaps voor hen — als door een grauwe

wolk — de herinnering aan een winterdag, een groote ziekenkameren een klein ledikantje met een jort ke er in, dat rusteloos 't brandendehoofdje verlegt op 't kussen, angstig vragend: drinken, drinken?

Het kleine, tinnen ruitertje op tafel zien ze niet meer alleen staan,plotseling zijn er twee vingertjes bij gekomen, die het opnemen engroote sprongen laten doen over 't laken en de deken — en in hunoor klinkt, als uit de verte, een heesch, gebroken stemmetje dat —hop! hop! tracht te roepen. Een gillende benauwde hoestbui volgt; 'tkleine, lieve gezichtje vertrekt, de oogjes worden onnatuurlijk groot,blauwrood 't blanke gelaat en koude zweetdroppels doen de blondekrulletjes vastkleven aan voorhoofd en slapen. Dan nog een lange,heesche, gorgelende hoest een snik en dan niets meer.

't Ruitertje staat nog altijd, met zijn dreigend opgeheven arm vóórhen op tafel; langs 't blanke tinnen paardje glijdt een lichtstraal. Voorhen wemelt die zilverachtige schijn, omdat hun oogen vochtig worden,nu ze terugdenken aan dien somberen dag. Ze hadden niet begrepen,dat hun kind zóó gevaarlijk ziek was. Op dien middag scheen 't zelfstieriger dan anders en Herman stond met overjas en hoed, zóó van't kantoor gekomen, voor zijn bedje en speelde meê met de soldaatjes...

Page 133: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

126 $IJ 'T OPRUIMEN.

en toen gebeurde het plotseling. Zóó speelde hij nog, zóó was hij dood!Ze hadden 't eerst niet kunnen, niet willen gelooven, maar de woor-den: 't Is gedaan! van den dokter, die in allerijl was gehaald, gavenhun de verpletterende zekerheid dat hun ventje was heengegaan.

Als uit een droom ontwakend, slaat Mina diep zuchtend de oogenop en terwijl de tranen over haar frissche wangen vloeien, zegt zezacht: — Hij was toch zoo lief, hé?

— Hij zou nu al acht jaar zijn geweest.— Is 't dan al drie jaar geleden?— Ja! in November al; ik herinner me nu, dat ik het soldaatje

uit zijn handje heb genomen, toen hij zoo benauwd werd.— En ik had het hem gegeven, omdat hij zoo zoet in bed bleef.— God! wat is 't toch jammer, zoo'n heerlijke jongen.Mina drukt haar zakdoek voor de oogen en haar man bijt even

op zijn onderlip, terwijl hij langzaam 't hoofd schudt en een paarmaal slikt.

. Achter hen ' wordt zachtjes de kamerdeur opengestooten, en, zonderdat zij 't merken, dribbelt een bijna driejarig meisje haastig naarbinnen.

Plotseling voelt Mina aan haar rokken trekken en hoort een vleiendstemmetje: — Maatie! maatie, Ika bij maatie tourmen.

Half verschrikt, half blij, draait zij zich om en neemt het kind ophaar arm: — Lieveling, ben jij daar, hoe kom je hier zoo boven ?

— Tap bp, maatie!— Schat, engel! krabbel jij alleen al die trappen op, foei! niet weer

doen, hoor! Geef me maar gauw een zoen. En het meisje innig aanhaar borst drukkend en kussend, vraagt ze: — Lijkt ze niet sprekendop hém, Herman?

— Sprekend! — Lieveling, krijgt je paatje nu niets?'t Kind laat zich van moeders arm op tafel glijden en springt naar

Herman toe, die het opvangt en hartelijk zoent.— Pak pa maar eens goed, hoor!— Zoete paatie, vleit de kleine en slaat beide armpjes om Hermans hals.— 0, o! druk me niet dood, ondeugd, lacht papa en zet haar vóór

zich op tafel.'t Kleine, tinnen ruitertje is omgevallen en glinstert in 't licht. 't

Kind ziet het, grijpt er naar en zegt met blijde oogjes:— Dat's voor Ika!Herman en Mina zien elkander aan, weemoedig, dankbaar, zwijgend.

Page 134: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„DE OOIEVAAR KOMT.”

Er zweeft overal in het nette, comfortabele huis iets vreemds, ietsgeheimzinnigs in de lucht. Ieder huisgenoot, van de bedaagde keuken-prinses af, tot het loopmeisje toe, ademt onwillekeurig moeilijker; hetis alsof de naderende komst van den ooievaar de atmosfeer in de woningdrukkend en zwaar doet worden.

Reeds is zijn vleugelslag in huis gehoord en zijn verwijderd gekleppervernomen; het doet de stemmen der dienstboden in de keuken dalen.Zij spreken op gedempten toon over wat er te wachten is; iedereenmeent zeker te weten, of een jongen dan wel een meisje in het keurignette wiegje, dat in de achterkamer staat, zal komen te rusten en allenzijn het er over eens, dat 't een heele verandering zal zijn voor debooien, want dat zoo'n schaapie heel wat drukte en omslag met zichmedebrengt.

De schoonmaakster, die later dan gewoonlijk gebleven is, omdat alleser als een brand uit moet zien, nu de baker in huis komt, staat methaar avondboterham in den zak en een kliekje groenten en vleesch ineen schaaltje onder haar omslagdoek, gereed om te vertrekken.

— Ziezoo, Mietje, zegt ze, nou kan die madam nergens haar neusaan stooten; die bakers bennen toch allevel zoo bedillerig. Ik wil jeluigroeten — n'avend Daatje, n'avend Mietje.

— 'k Zal je uitlaten, antwoordt de keukenmeid en staat op.Met haar schoenen in de hand loopt de schoonmaakster op haar

kousen door de gang. Bij de deur van de achterkamer houdt zij evenstand, brengt den middenknokkel van den wijsvinger der rechterhandvooruit, als wilde zij aankloppen en ziet, met een vragenden blik omnaar Mietje, die achter haar aansloft. — Niet kloppen! ga maar door,Jaantje, ik zal mevrouw wel van je gênacht zeggen; de baker is binnen,ze is een uurtje geleden gekomen en meneer is naar den stalhouder,om te zeggen, dat hij een viegelant klaar houdt voor 't geval dat...

— Wie is jelui meester? vraagt op gedempten toon de werkvrouw,terwijl zij de deur nadert.

— Meneer de Wit.

Page 135: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

128 „DE OOIEVAAR KOMT."

— Zoo? nou die kan het wel; 'n knappe siruzijn, gênacht Mie; 'tbeste met Mevrouwt

Met één voet reeds op de stoep, keert zij zich nog eens om en zegt:— Als 't een jongen is, moet hij zeker naar meneer heeten. Ik houallevel nog vol dat 't een jongen wordt, want...

— Och ga nou heen, hè?— Jawel! nou, wel te rusten dan. Ik wou maar zeggen: als 't een

meissie most wezen dan had Mevrouw niet zoo voortdurend idée gehadin 't zitten. Och heere! 't goeie mensch zat, waar ze zat, maar afijn!daar niet van, zoo'n jong vrouwtje is 'voor den eersten keer ook...

Mietje doet de deur dicht.— Wat een zeur, zegt ze, en gaat terug naar de keuken. Terwijl

zij nu, op haar beurt, de deur der achterkamer voorbijgaat, komt degedachte bij haar op: 'k zou toch wel eens even willen zien, hoe diebaker er uit ziet. Voordat zij 't zelf weet is ze teruggegaan en heeftaangeklopt.

— Binnen! klinkt het zachtjes, en Mietje komt in het vertrek.In de gezellige achterkamer, matig verlicht door 't getemperde gas-

licht, rust in een gemakkelijken fauteuil, achterover liggend, met hethoofd op een sluimerrol, de vrouw des huizen, een mooi jong vrouwtje.De sierlijke peignoir, die zij draagt en het keurige négligé-mutsje, dathet volle, tot één dikke vlecht gestrengelde haar, in bedwang houdt,bewijzen met het kleine geborduurde pantoffeltje, dat even van onderden rand der rok op het voetenbankje zichtbaar is, dat zij smaak heeften zich ook dan weet te kleeden, als zij ongekleed is. Het sierlijk ge-vormde handje, waarvan de ringvinger met een eenvoudige, gladdealliance versierd is, houdt zij tegen den vollen boezem gedrukt en methet andere wijst zij op een keurig mandje, waarin kleine, aardige kleer-tjes, als witte wolkjes van borduursel, kant en lint, tegen een blauwsatijnen hemel uitkomen.

Voor de tafel staat een dikke, plompe vrouw in een lichtkleurigekatoenen japon, met een zwart zijden boezelaar voor en een kornetop, die de strengste critiek kan doorstaan; haar handen woelen inhet mandje en nu en dan houdt zij, tusschen duim en vinger, eengrappig klein stukje lijfgoed omhoog, terwijl ze, zoetelijk glimlachendzegt: — Och heere wat snoezig! Wat lekker, mevrouw!

Bewonderend beweegt zich haar kornet heen en weer, als zij eindelijkeen wonderlijk miniatuur-pluimmutsje vertoont en uitroept: — Honnig!Nou mevrouw! 't ziet er dan maar reintjes en illegant uit; ik zeg maarde jongeheer zal er mee uitzien als een prins. Heere! Heere wat eenlief jurkie, met tusschen-zetsels en kiepuur 1 — Och ! is dat dooruwes zus gemaakt? 's Jongens, 's jongens! die kan het, Mevrouw!Grut, nog toe, wat een sjarmante sokkies. Wat zeit uwé? Zelversgebrejen. Wel! Wel! — Zit uwé wel gemakkelijk? •— Zoo! zachtjesmaar an; een beetje geduld hoor! — alles komt terecht. Wat blief,werd er geklopt? 'k Had het niet gehoord. 0! is dat de keukenmeid.Zoo! zoo! — Met een genadig hoofdknikje begroet Baker de oudeMietje, die, haastig haar opgestroopte mouwen neêrslaande, vraagt:

— Mevrouw ?

Page 136: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

» DE OOIEVAAR KOMT." 129

— Wat wou je, Mietje?— Als uwe soms liever had, dat ik van nacht opbleef, dan heeft

u 't maar te zeggen...Vertoornd ziet Baker om en een minachtende trek speelt om haar

min of meer bedonsde lippen, als zij op vrij stelligen toon Mevrouwin de rede valt, door te zeggen: — Geen kwetsie van! Neen meissie!ga jij maar gerust op één oor liggen; asjeblieft geen onnoodige druktevoor niemendal, als jij maar zorgt, dat je een ketel met warm wateroverhangt en 't vuur nakijkt, ben ik mans genoeg om voor de rest tezorgen.

— Ik zei't maar, omdat ik dacht dat ik misschien helpen kon als't noodig was. En een vernietigende blik treft de dikke vrouw.

Een knorrig: — „Kun je begrijpen," van de baker doet de keuken-meid schoorvoetend vertrekken.

Op haar terrein teruggekeerd, zet zij langzaam haar voeten weerop de warme stoof, onder de tafel en zegt tot Daatje, die half zit tedutten: — Je zou je bedoen om zoo'n baker, die kijkt me aan meteen , gezicht, alsof ze me wou opeten. Wat denkt zoo'n mensch wel!— Omdat zij nou getrouwd is geweest en misschien, God beter 't,uit armoê baker is geworden, zou ze een fatsoenlijke meid affronteeren.Hè! ik heb nou mén bekomst al van haar. — Je zal zien en belevendat ze aap wat heb je mooie jongen met mevrouw speelt en dan liggenwij achter de bank; 't is nou al koek en ei met mekaar; dat zag ik direct.

Terwijl Mietje verzuchting en ergernis in haar dikke4 avond-boterhamverbijt, vraagt, binnen in de kamer, baker met een doodleuk gezichtaan Mevrouw: — Uwé heeft dat meissie zeker al lang.

— Hoe zoo, Baker?— Omdat ze zoo vrij met uwe is, zoo erg eigen, zoo hm! — weet

u, zoo familjaar ; en in stilte denkt ze: — die meid kan mij gestolenworden.

Eenige oogenblikken later komt de heer des huizes terug, hangtjas en hoed aan den kleerenstander in de gang en komt dan de kamerin, met de woorden: — Alles in orde, wijfjelief! Nu kan de jongengerust zijn intocht houden.

Hij neemt plaats naast zijn vrouw, vat haar kleine zachte hand inde zijne en terwijl hij haar vol liefde en bezorgdheid in de vriendelijke,nu wel wat opgewonden schitterende oogen ziet, vraagt hij: — Hoeis 't nu, kind?

— Goed, manlief, goed!Plotseling verbleekt zij en na een ®ogenblik van stilte, klinkt het

zenuwachtig uit haar mond: — God! Willem, als ik eens...— Mevrouwtje! mevrouwtje! valt de baker met een ernstig, hoogwijs

gelaat in, — uwe moet je niet opwinden en uwes, meneer, u moetnou niet telkens vragen: Hoe is 't? — 't Is immers alles zoo manje-fiek mogelijk. Mevrouw is een effetief gezond, frisch mensch, als melken bloed. Uwe zal ereis waarnemen, wat de jongeheer later een kost-huis aan haar heeft, meer dan volop hoor! dat assereer ik u — enals ik mè niet vergis, dan zal ik uwe morgen vroeg wel fillisiteeremet den kroonprins.

Page 137: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

130 „DE OOIEVAAR KOMT."

— Zou je heusch denken, baker, dat 't een jongen... ?— Nou, mevrouw! niets vaster dan dat.Mijnheer glimacht en een hoopvol, gelukkig lachje glijdt over het

afwisselend bleeke en dan weer zich plotseling sterk kleurende gelaatder jonge vrouw: in stilte, als waren zij nog een paar schuchtere,pas geëngageerde jongelui, drukken zij elkander onder de tafel de hand.

Baker merkt het niet!De jonge man wendt geen oog van zijn vrouwtje af en blijft voort-

durend met haar praten of schertsen. Hij doet het met een opgeruimdgelaat maar met kloppend hart, want 't wordt hem hoe langer hoeduidelijker dat de vadernaam voor hein zeer nabij is.

Met een uiterst gewichtige uitdrukking op haar gezicht, dribbeltbaker heen en weer door de kamer, schikt hier of daar een paarstoelen terecht, ziet naar de vuurmand en 't wiegje, die in de afkoofstaan en zet zich nu en dan, voor enkele oogenblikken, neder naastde vrouw des huizes,' die dan haastig haar hand grijpt.

— Kom, meneer! zegt zij eindelijk op beslisten toon, — nou moestuwé de vrijigheid nemen en zoolang in de zitkamer gaan; ik heb eenwoordje met mevrouw te spreken.

— Goed, baker, antwoordt op onderworpen toon de jonge man, wanthij gevoelt het levendig: voor een korte spanne tijds, beteekent hijniets en baker alles. Zijn mannelijke wil moet ditmaal buigen voor,'dien der corpulente vrouw, die voortdurend onverstoorbare kalmtetegenover zijn zenuwachtigheid stelt.

Toch waagt hij instinctmatig nog een poging, door ud weifelendentoon te vragen: — Maar baker, mijn vrouw heeft misschien lieverdat ik hier blijf en...

— Lieverkoekjes bakken we van avond niet, meneer! En zonderverder toelichting van haar machtspreuk, opent zij de kamerdeur metde woorden: — Assieblieft, meneer, ik zal uwe dadelijk roepen als . .

Zwijgend kust de heer des huizes zijn ega op het licht bedauwdevoorhoofd, drukt haar de hand en als hij reeds in den deurpost staat,werpt hij nog een langen, bezorgden blik op zijn vrouwtje, dat hemheldhaftig glimlachend tracht aan te zien en flauwtjes zegt: — Toebeste Willem, ga nu maar; toe!

In de zijkamer brandt een heerlijk vuurtje — 't is buiten ook alkoud en guur — toch is mijnheer rillerig en huiverig als hij voor denopen haard staat. Hij begint heen en weer te loopen. Vreemd is 't,maar zitten kan hij niet en toch ziet alles in de kamer er zoo prettiguit, zoo kalm, zoo uitlokkend tot rusten. Op de tafel, door 't helderbrandend gaslicht beschenen, staat een flesch wijn met eenige glazenop een Japansch blaadje, een kistje sigaren en een aschbakje ernaast ; de krant ligt er bij. Zijn vrouw heeft in den vooravond alleszoo netjes en keurig gerangschikt.

Werktuigelijk grijpt hij naar de krant en gaat zitten. Zijn blik valtjuist in den spiegel tegenover hem. Hij springt weer op, doet een paarpassen naar den spiegel toe en zegt in zichzelf: — Ik zie bleek, geloof

Page 138: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

„DE OOIEVAAR KOMT.” 131

ik, — waarachtig! ik zie bleek... Hoorde ik daar niets? Ik dachtdat ze mij riep — neen! 't is verbeelding geweest.

Hij loopt heen en weer tusschen de deur en de haard. — Maarik hoor toch... neen! toch niet. Hij luistert opmerkzaam bij de deur— 't is doodstil in huis, want de dienstboden zijn reeds lang te bed;alleen de pendule hoort hij tikken en de staande klok in de gang.

Hij overlegt of hij maar niet liever naar de achterkamer zal terug-gaan, maar een onverklaarbaar ontzag voor de neepjesmuts doet hemaarzelen en blijven, waar hij is.

— Kom, 't is dwaasheid geweest, alles is doodstil, mompelt hij englimlachend over zijn zenuwachtigheid, zet hij zich neer bij de tafel enneemt een sigaar. Als hij die aansteken wil, beeft de lucifer in zijnhand. — Hm, dat's gek... plotseling legt hij de sigaar neer en luistertaandachtig, — 't was me nu bepaald alsof de baker mijn naam riep..'k hoor toch niets, zou ik me weer vergist hebben? 't schijnt zoo. Hijontvouwt de krant en wil lezen. Hoe wonderlijk! de letters dansen voorhem op en neer; hij wrijft zich de oogen, 't wordt er niet beter door,want nu ziet hij politiek en stadsnieuws als door een dichten nevel. —Bespottelijk! fluistert hij in zich zelf, — ik zie niets dan de geboorte-berichten. Hm! 't is toch ook zoo zonderling te moeten denken, datmorgen om dezen tijd in datzelfde blad zal staan: — Bevallen van eenzoon, Maria Zomer, geliefde echtgenoote van...

— Meneer! de stem der baker stoort hem eensklaps in zijn gepeinsen haar eerwaardig hoofdtooisel wordt langzamerhand om het hoekjeder deur zichtbaar. Was hij ingedommeld daar bij die krant? Is hij zoodiep in zijn gepeins verzonken geweest, of is de baker zoo onhandigbinnengekomen, dat hij plotseling bleek en ontdaan opspringt en stotte-rend vraagt: — Wat is er?

Koel en kalm klinkt het antwoord: — Wil uwé nou den meester maargaan halen?

— Wordt 't meenens, baker?Een knikje van de kornet doet hem, als met gevleugelde schreden,

naar den stalhouder snellen.

Twee uur later staat de jonge man met vochtige oogen bij de spondevan zijn vrouw, die, zalig glimlachend, maar met trillende lippen en eenzachte, matte stem, waarin nog duidelijk een toon van angst en zenuw-achtigheid nabeeft, zijn hoofd tot het hare trekt en met een kus hemtoefluistert: — Beste Willem, ik kan het heusch niet helpen, dat 't eenmeisje is, maar 't is toch ook welkom, nietwaar; ons kind?

De jonge vader weet nauwelijks wat hij zeggen moet; hij is verbluftover zijn nieuwe 'waardigheid; 'daarom lacht hij eventjes en antwoordtalleen: — ons kind! wat klinkt dat wonderlijk, maar heel aardig, —ons kind."

De baker is, als ieder rechtgeaarde van haar soort, verrukt over hetprachtige gezonde kind, een wolk van een meid, als uit meneer'sfiselomie gesneden en die bewondering neemt nog toe door het goud-tientje, dat haar in de hand wordt gestopt, als de jonge vader het onoog-lijke, roode, schreeuwende wezentje dat op den breeden bakerschoot

Page 139: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

132 „DE OOIEVAAR KOMT."

spartelt, nieuwsgierig bekijkt. Met een meer of min schaapachtig gelaatziet mijnheer de baker aan, als zij grinnikend vraagt: — Wat zeit uwéer van, meneer? Kan uwe je nou wel verbeelden, dat dat wurrempieuwes eigens vleesch en bloed is; neen he? En toch is 't zoo. Wat 'nlief kindje, 't zal net uwes oogen krijgen — ja! ik dacht dadelijk wel,dat 't een meissie zou wezen, maar ik wou niets zeggen, om mevrouwniet te contrariëeren, vat uwé? Wij menschen hebben er al gauw eenkijkkie op, wat 't worden zal; dat doet de ondervinding, weet uwé.Nou meneer! nogmaals van harte gefilisiteerd met je dochter. Nog velena deze, en dat ik ze dan bakeren mag.

Als mijnheer een poos later met den medicus in de zijkamer een glaswijn drinkt tot afscheid en dan een sigaar opsteekt, beeft de luciferweer in zijn hand — maar nu is 't door vreugd. Weer loopt hij heen-en weer door de kamer, maar thans met fieren tred en krachtig blaasthij de geurige rookwolkjes naar het plafond.

De jeugdige vrouw sluimert in haar ledekant. Een onbeschrijfelijkliefelijke uitdrukking, zalige kalmte ligt over haar gelaat verspreid enom haar lippen speelt een lachje, vol weelde en zelfbewustheid — zijsluimert voort, totdat de ochtendzon nieuwsgierig tusschen de franjevan de neergelaten gordijnen komt gluren en als haar stralen warm envriendelijk op het wiegje vallen, waarin de rijkdom, de vreugd en dehoop van een jong huisgezin rust, ontlokt een zwakke kreet aan deontwakende jonge moeder een lach en brengt hij een tinteling in haaroog, schooner dan de stralen van het jonge licht.

Page 140: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,
Page 141: wl^ J Rdbnl.nl/arch/maur005vers00_01/pag/maur005vers00_01.pdf · „R RJ. Z htt zj. pr n rt vn hr l vn d r ", r n nt hd z hr dpn hrn nn, zndr n tplln p hr brhd. Dt zj hl , tlrjz n,

Recommended